Sci-Fly
Op deze pagina vind je korte, hapklare samenvattingen van interessant recent onderzoek naar Roken, Alcohol, Drugs en/ of Dieet. Mooie manier om up-to-date te blijven van wat er gebeurt in de literatuur!
Op deze pagina vind je korte, hapklare samenvattingen van interessant recent onderzoek naar Roken, Alcohol, Drugs en/ of Dieet. Mooie manier om up-to-date te blijven van wat er gebeurt in de literatuur!
*Dutch follows English*
Do you frequently find yourself trying to resist cravings for things like chocolate and potato chips? I often made the conscious decision not to eat fries, but once I pass by the fast food store or smell them on the metro, I swiftly forget my decision, and then you will probably see me with a bag of fries.
Trying to control cravings for food can be tricky for everyone, especially high-calorie food. Eating high-fat/high-sugar food always helps your brain release dopamine, which makes you “feel better”. Therefore, reducing and managing your food cravings is a key component of eating healthier and maintaining a healthy weight. The following study might give you some inspiration on how to effectively reduce your high-calorie food cravings.
According to a recent study conducted by Moritz et al. (2023), using your mind to play with pictures of high-calorie foods can actually help you resist cravings (Moritz et al., 2022). You may be wondering how to do this? Let’s take a look at the picture, they asked participants to use their imagination to push the food out of the way (not just in their imagination, making real body movements).
CORE
This study recruited people mainly from their early to mid-50s age. Those participants were divided into different groups with different training settings. The study explored whether imagery retraining, particularly utilizing new technology (3P, named after the main treatment elements pull, pause, push), could better help individuals reduce their cravings for high-calorie food. The findings first found evidence for the efficacy of imagery retraining with the motor component in reducing food cravings. Second, the rated score of high-calorie food pictures was reduced when applying 3P technology. In short, this study suggests that the use of imaginative retraining and 3P techniques may be a promising aspect of strategies aimed at reducing food cravings.
RESEARCH METHOD
WHO?
1,106 participants (age mid-50s).
HOW?
An online randomized controlled trial was conducted, participants were randomized to one out of five conditions, including the control group and the other 4 different condition groups. Participants were shown the same photos depicting different high-calorie food and were asked to follow instructions for the imagery retraining exercise. Participants were asked to complete food craving measures and food ratings before and after training. Group 1, the passive control group was asked to only look at the photo. Group 2 was asked to close eyes and imagine a smaller photo size (Zoom-out group). Group 3 was asked to do imaginal training without actual movement (IRno). Group 4 were asked to do imaginal training with actual movement (IRpush). Group 5 were asked to imagine bringing the food close to their mouth and holding the food, and then throwing the food away with actual movement (3P). Before and after the exercise, participants were asked to rate the food pictures (‘repulsive’ (= 0) and ‘appealing’ (= 100)) and describe the current level of craving for high-calorie foods on a visual analogue scale (from 0 to 100).
RESULTS
DETAILS
Moritz, S., Göritz, A. S., Kühn, S., Gallinat, J., & Gehlenborg, J. (2023). Imaginal retraining reduces craving for high-calorie food. Appetite, 182, 106431. https://doi.org/https://doi.org/10.1016/j.appet.2022.106431
Moritz, S., Penney, D., Ahmed, K., & Schmotz, S. (2022). A head-to-head comparison of three self-help techniques to reduce body-focused repetitive behaviors. Behavior Modification, 46(4), 894-912.
This sci-fly was written by Calorta Tan (Radboud University) for RAD-blog, the blog about smoking, alcohol, drugs, and diet.
*Disclaimer: Houd er rekening mee dat delen van deze sci-fly automatisch zijn vertaald.*
Probeer je vaak je verlangen naar dingen als chocolade en chips te weerstaan? Ik heb er vaak bewust voor gekozen om geen patat te eten, maar als ik eenmaal langs de fastfoodwinkel loop of ze in de metro ruik, vergeet ik snel mijn beslissing, en dan zie je me waarschijnlijk met een zak patat.
Proberen het verlangen naar voedsel onder controle te houden kan voor iedereen lastig zijn, vooral calorierijk voedsel. Het eten van vetrijk/suikerrijk voedsel helpt je hersenen altijd om dopamine vrij te maken, waardoor je je “beter voelt”. Daarom is het verminderen en beheersen van je eetlust een belangrijk onderdeel van gezonder eten en het behouden van een gezond gewicht. De volgende studie kan je wat inspiratie geven over hoe je effectief je calorierijke trek in voedsel kunt verminderen.
Volgens een recente studie van Moritz et al. (2023) kan het gebruik van je geest om te spelen met plaatjes van calorierijk voedsel je daadwerkelijk helpen om je trek te weerstaan (Moritz et al., 2022). Je vraagt je misschien af hoe je dit doet? Laten we eens kijken naar het plaatje, ze vroegen de deelnemers om hun verbeelding te gebruiken om het voedsel weg te duwen (niet alleen in hun verbeelding, echte lichaamsbewegingen maken).
CORE
Voor deze studie werden voornamelijk mensen van begin tot midden 50 jaar aangeworven. Deze deelnemers werden verdeeld in verschillende groepen met verschillende trainingsinstellingen. In de studie werd onderzocht of beeldtraining, met name met behulp van nieuwe technologie (3P, genoemd naar de belangrijkste behandelingselementen pull, pause, push), mensen beter zou kunnen helpen hun trek in calorierijk voedsel te verminderen. In de eerste plaats werd bewijs gevonden voor de doeltreffendheid van beeldtraining met de motorische component om het verlangen naar voedsel te verminderen. Ten tweede werd de beoordelingsscore van calorierijke voedselplaatjes verminderd bij toepassing van de 3P technologie. Kortom, deze studie suggereert dat het gebruik van beeldvormingstraining en 3P technieken een veelbelovend aspect kan zijn van strategieën gericht op het verminderen van hunkering naar voedsel.
ONDERZOEKSMETHODE
WIE?
1.106 deelnemers (leeftijd midden 50)
HOE?
Er werd een online gerandomiseerde gecontroleerde trial uitgevoerd, waarbij de deelnemers werden gerandomiseerd naar een van de vijf condities, waaronder de controlegroep en andere 4 verschillende conditiegroepen. De deelnemers kregen dezelfde foto’s te zien met verschillende calorierijke afbeeldingen en werden gevraagd de instructies voor de beeldvormingstraining te volgen. De deelnemers werd gevraagd voor en na de training metingen van het verlangen naar voedsel en beoordelingen van voedsel in te vullen. De passieve controlegroep werd gevraagd alleen naar de foto te kijken. Groep 2 werd gevraagd de ogen te sluiten en zich een kleinere foto voor te stellen (uitzoomgroep). Groep 3 werd gevraagd om imaginale training te doen zonder werkelijke beweging (IRno). Groep 4 werd gevraagd imaginale training te doen met daadwerkelijke beweging (IRpush). Groep 5 werd gevraagd zich voor te stellen het voedsel dicht bij hun mond te brengen en vast te houden, en het voedsel vervolgens weg te gooien met daadwerkelijke beweging (3P).Voor en na de oefening werd de deelnemers gevraagd de voedselfoto’s te beoordelen (‘weerzinwekkend’ (= 0) en ‘aantrekkelijk’ (= 100).) en de huidige mate van hunkering naar calorierijk voedsel te beschrijven op een visuele analoge schaal (van 0 tot 100).
RESULTATEN
Deze sci-fly is geschreven door Calorta Tan (Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
Voor iemand met een verslaving in middelengebruik is het onwijs moeilijk om te stoppen. Het is daarom raadzaam om hierbij gespecialiseerde behandeling te raadplegen. Maar wat nog moeilijker kan zijn dan stoppen, is om daarna nooit meer te beginnen. Wanneer iemand opnieuw in oude patronen van gebruik belandt spreken we van een terugval in verslaving.
Het bestuderen van risicofactoren voor terugval is vanzelfsprekend hoogst relevant. Door mensen die wel en niet terugvallen met elkaar te vergelijken, weten we dat een terugval geassocieerd is aan een veelheid van biologische factoren (bv. de genen1 of hersenen2), psychologische factoren (bv. copingstijl3) en sociale factoren (bv. burgerlijke staat4). Dit is maar een greep uit de bestudeerde risicofactoren – dit literatuur staat er bol van. Wat dit ons leert is, gebaseerd op kans, wie heeft wellicht meer risico op terugval. Natuurlijk is deze informatie extreem waardevol – het stelt verslavingszorg in staat om evidence-based beslissingen te nemen.
Desalniettemin is het verre van eenvoudig om bevindingen van groepen patiënten terug te vertalen naar de individuele patiënt. Als dat wel zo was, dan zouden therapeuten aan het einde van een behandeling een checklist afwerken: de genen bestuderen, het brein scannen, vragenlijsten afnemen, burgerlijke staat navragen, etcetera. Dan, afhankelijk van hoe veel risicofactoren op de checklist zijn aangevinkt, zou de therapeut Jan kunnen vertellen dat hij een terugval zal krijgen en Sara dat ze nooit zal terugvallen. Jammer genoeg is het niet zo makkelijk. Zoals Burrhus Skinner ooit zei: “het lastigste onderwerp dat ooit aan de wetenschappelijk is onderworpen, is menselijk gedrag”. Dat geldt zeker ook voor precisie voorspellingen van terugval.
Zou het daarom niet cruciaal zijn om ons af te vragen – naast wie heeft een verhoogd risico – wanneer iemands risico op een terugval verhoogd is? Neem de film Flight als voorbeeld. Denzel Washington speelt een piloot die na een alcoholverslaving enkele maanden nuchter weet te blijven. Op een nacht verblijft hij in een hotel waar hij een volle minibar ontdekt (zie afbeelding). Het is niet de eerste keer dat hij alcohol ziet sinds hij niet meer drinkt, maar om de een of andere reden is dit het startsein om snel weer in oude excessieve drinkpatronen te vervallen. Waarom dit moment? Puur toeval of is het meer? Zijn er tijdspeficieke factoren die de voorwaarden scheppen? Als hij die minibar gisteren of vorige maand was tegengekomen, had dit dan ook een terugval betekend?
Wanneer iemand extra gevoelig is voor een terugval; dat is dé hamvraag! Maar hoe komt de wetenschap dichter bij een antwoord? We zijn als wetenschappers opgeleid om universele waarheden te zoeken in steekproeven van veel mensen. Van daaruit genereren we kennis om uiteindelijk individuen mee te helpen. Maar het kan ook andersom. Het individu (i.p.v. de groep) kan ook het startpunt zijn om die kennis te verwerven5. De uniciteit van het individu moet dan wel voorop staan. Dat kan door echt te luisteren naar iemands ervaringen en zijn/haar veranderproces echt onder de loep te nemen. Pas nadat we conclusies trekken voor één persoon doorgaan naar de volgende, om van daaruit te zoeken naar overeenkomsten tussen personen.
Ik ben ervan overtuigd dat dit ons dichterbij het ‘live’ herkennen van terugval risico zal brengen. Dit zou ongekende mogelijkheden met zich meebrengen om persoonlijk en tijdig te kunnen interveniëren. Zover zijn we nog (lang) niet, maar we zijn wel verder dan de meesten wellicht denken. We hebben haalbare methoden om het individu intensief te volgen over tijd6. We hebben terugval-modellen die wie en wanneer integreren, met veelbelovende resultaten7. We hebben theorie die ons informeert over gepersonaliseerde waarschuwingssignalen voor betekenisvolle gedragsverandering op de korte termijn8. Wat nu nodig is, is het individu als startpunt nemen. Therapeuten doen dit al, maar de wetenschap gaat doorgaans (met goede reden) over de grote getalen. Als we willen weten wanneer er terugvalrisico bestaat, is er eerst grondig persoonsspecifiek onderzoek nodig.
Deze blog werd geschreven door Daan Hulsmans, Radboud Universiteit, voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
Relapse scene uit Flight:
Referenties
*Disclaimer: Please note that parts of this blog have been automatically translated.*
For someone suffering from substance use addiction it is an immense challenge to quit using. Receiving specialized treatment is often helpful. But what may even be harder than quitting is to then never start again. A relapse is when someone returns to previous levels of substance use dependence.
Studying risk factors for relapse is evidently relevant. By comparing those who relapse and those who do not, relapse has been associated with biological factors (e.g., genetic1 or neurological structures2), psychological factors, (e.g., coping skills3), or social factors (e.g., marital status4). These are just some studied risk factors – the range is enormous. What they essentially convey is, based on chance, who may be at-risk to relapse. Of course this information is extremely informative – it enables evidence-based decisions about the broad contours of addiction after-care.
However, translating findings from groups of participants back to the individual patient is far from straightforward. If it were, then at discharge from the clinic, clinicians would go through their checklist: inspect the genes, scan the brain, administer surveys, check marital status, etcetera. Then, depending on how many ‘risk factor boxes’ are ticked, they could tell Jack that he will relapse and Mary that she will not. Unfortunately, it’s not that simple. Like Burrhus Skinner said: “the most difficult subject ever submitted to scientific analysis is human behavior”. This certainly applies precision prediction of relapse as well.
Therefore, in addition to asking who is at-risk, would it not be crucial to better understand when there is risk for relapse? I’ll use the movie Flight to illustrate. Denzel Washington plays a pilot with a history of alcohol dependence who has managed to stay sober for the past months. One night in a hotel he discovers a full minibar (see picture). It is not the first time he is around alcohol after his sobriety, but for some reason this is the moment he drinks again. From here on out he rapidly spirals back into his former excessive drinking patterns. Why that moment? Was it pure chance or did something set the stage for this old pattern to (re-)emerge then? Had he stumbled upon that minibar the day before, or a month ago, would this then too have meant relapse?
Asking when someone may be extra susceptible to relapse is thé million-dollar-question, but how should addiction science get close to an answer? In my opinion, we ought to look in ways counterintuitive to most scientists. We have been drilled to find the one explanation that fits all through big-data that reflect many people. From group-level findings we produce knowledge aimed to help the individual. But there’s another way. The individual (as opposed to the group) can also be the starting point to produce this knowledge5. But first, the unicity of each individual has to be appreciated by 1) really listening to the person’s experiences and 2) really looking what happens with that individual over time. After we’ve drawn conclusions for one person, we move on to the next, to eventually look for between-person (dis)similarities.
I believe this will bring us closer to eventually recognizing relapse risk ‘live’. That would enable preventive efforts tailored and timed to the individual. Although we’re not (nearly) there yet, I think we may be further than most of us realize. We have the methods to track individuals intensively over time6. We have relapse-models that integrate the who and when, with promising results7. We have theory that informs us about personalized signals preceding immediate behavioral change8. All it may now take is to take the individual as a starting point. Therapists already do this; but science is (for good reasons) about the large numbers. However, truly understanding when there is relapse-risk first requires rigorous person-specific research efforts.
This blog was written by Daan Hulsmans, Radboud University, for RAD-blog, the blog about smoking, alcohol, drugs and diet.
Relapse scene from Flight:
References
Do you want to read this blog in English? Now it is possible and very easy! On the top right of the website, you will see a small sign that says “Dutch”. Just click on it and switch from Dutch to English. Disclaimer: Please note that this blog is automatically translated.
Positieve psychologie is een tak van de psychologie die zich richt op het bestuderen van positieve ervaringen, eigenschappen en capaciteiten van mensen. Het doel van positieve psychologie is het bevorderen van een zinvol en bevredigend leven door het vaststellen van de sterke punten en vaardigheden van mensen. Positieve gezondheid is een bredere stroming die zich onder andere baseert op deze positieve psychologie en gaat uit van een brede definitie van gezondheid, waarbij een gezond en zinvol leven nagestreefd wordt. Dit in tegenstelling tot de huidige focus binnen de gezondheidszorg op het behandelen van ziekte. Zowel de positieve psychologie als positieve gezondheid hebben een zogenaamd “systemisch” perspectief, waarbij de mens wordt gezien in de context van sociaal-maatschappelijke relaties, zoals met familie, relaties met zorgverleners, contacten rondom werk ect.. De positieve gezondheidsbenadering gaat ervan uit dat iedereen in het systeem, zoals het individu zelf, zorgmedewerkers, betrokken (zorg) instanties, werkgevers en gemeenten bijdragen aan het bevorderen van gezondheid en niet afwachten totdat ziekte zich (opnieuw) ontwikkelt. Iedereen heeft hierin zijn of haar eigen verantwoordelijkheid. Men ondersteunt gezondheid als gemeenschap. Het benaderen van gezondheid vanuit de positieve psychologie en positieve gezondheid kan bijdragen aan een gezonde leefstijl (bijv. rondom voeding, middelengebruik, beweging, slaap en ontspanning), wat er voor zorgt dat we ons beter voelen en gezonder zijn. Investeringen die uitgaan van dit perspectief zijn kosten effectief gebleken omdat ziekte hiermee voorkomen kan worden.
Een concreet voorbeeld vanuit de positieve psychologie voor het bevorderen van een gezonde leefstijl is “strengths-based coaching”. Dit richt zich op het ontdekken en benutten van de sterke punten van een persoon. Door iemand bewust te maken van zijn/haar sterke punten en deze in te zetten bij het behalen van leefstijlveranderingen, kan dit bijdragen aan meer motivatie en succes. Een voorbeeld hiervan is het benutten van iemands nieuwsgierigheid bij het ontdekken van nieuwe gezonde voedingsmiddelen.
Een ander voorbeeld is het gebruik maken van positieve feedback en positieve bekrachtiging. Deze interventies richten zich op het geven van positieve feedback en beloning bij het behalen van doelen en het maken van gezonde keuzes. Door te focussen op wat goed gaat en dit te benadrukken, wordt de motivatie vergroot en kan het gevoel van eigenwaarde toenemen. Dit kan bijvoorbeeld door een beloning in te stellen bij het behalen van een bepaald aantal stappen per dag, of door momenten dat het tegen zit te zien als leermomenten.
In het geval van ingewikkeldere problemen, zoals bijvoorbeeld herstel na verslaving, kan ingezet worden op zingeving, betrokkenheid en sociale relaties, allen onderdeel van zowel de positieve psychologie als het positieve gezondheidsperspectief. Uitvinden wat een leven zonder middelengebruik zinvol maakt, waar je drijfveren liggen en welke relaties van betekenis zijn kunnen bijdragen aan een plezierig, zinvol leven zonder middelengebruik waardoor de kans op terugval kan afnemen.
Het onderzoek naar interventies op basis van positieve psychologie en positieve gezondheid met betrekking tot het bevorderen van een gezonde leefstijl staat nog in de kinderschoenen. Deze blog is dus niet bedoeld om een overzicht te geven van effectief bewezen interventies. Tegelijkertijd moet de potentie en belang van deze benadering niet worden onderschat. Een positieve kijk op gezondheid en leefstijl kan leefstijlverandering transformeren van ‘ik zou moeten’ naar ‘wat kan ik en wat vind ik leuk’. Dit maakt het leuk en uitdagend om met gezondheid en leefstijl bezig te zijn. Het draagt dan bij aan de persoonlijke ontwikkeling, groei en autonomie, kortom aan het leven van een zinvol leven.
Referenties
Bij het schrijven van deze blog is gebruik gemaakt van ChatGPT voor het creëren van een eerste aanzet van sommige alinea’s. De teksten geproduceerd door ChatGPT zijn bewerkt door de auteur en de inhoud van het eindproduct is overeenkomstig met de referenties zoals vermeld onderaan de blog.
Deze blog werd geschreven door dr. Maartje Luijten, Radboud Universiteit, voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
Sugar rush is a term often used to describe a sudden euphoria and burst of energy after consuming sugary food or drinks. Many people believe that consuming sugar can provide an immediate boost to mood and cognitive performance.
Indeed, sweet taste elicits an immediate pleasant feeling as early as infancy (of humans and apes; 1). But is there really a sugar rush beyond tasting the sweetness? The latest meta-analysis (2) found that, across 20 randomized controlled trialsA, there were no effects of sugar on positive emotions on timeframes within or longer than an hourB. Instead, sugar may bring a crash instead of a rush: higher levels of fatigue and less alertness were seen an hour after the consumption of sugar.
Emerging evidence suggests linkages between regularly high consumption of sugar and anxiety or depression (e.g., 3). A recent study that followed participants’ depressive symptoms and the sugar intake of thousands of adults for years further suggested that those who had a high intake of sugary food and drinks had an increased risk of developing depression (4). So, excessive sugar is not helpful to our moodC either in the short term or long term.
“Well,” you may say, “but sugar rush does happen in me! I feel happy and energized with sweet snacks and drinks.” Indeed, the above results may not generalize to every single person: there are individual differences in metabolism and sensitivity to sugar. Additionally, in daily life, other factors may have probably contributed to the mood lift that you have experienced: other ingredients in snacks (e.g., cocoa, caffeine), the social presence of others, the sensory pleasure of drinking or chewing, and the fulfilment of expectations.
At the end of the day, it is fine to enjoy sugary food or drinks once in a while as part of a balanced diet. However, if your primary goal of sugar intake is mood uplift, for the sake of emotional health, it may be worth considering other ways to achieve this – say, a cup of hot and aromatic floral tea (it works without sugar!), a 5-minute stretching exercise, or a 2-minute pantry chat with colleagues if you’re in the office. Inspire others by commenting below to share YOUR favourite alternative!
This blog was written by Edmund Lo (PhD candidate Radboud University) for RAD-blog, the blog about smoking, alcohol, drugs and diet.
Footnote
A: Randomized controlled trial (RCT) is a form of study design that minimizes biases (e.g., participants’ age, gender, preference for sugar, etc). Therefore, one can better infer whether sugar affected emotions with results from RCT.
B: The missing effects after one hour of ingestion is counterevidence to the hypothesis that sugar intake lifts emotions by increasing the availability of serotonin (a neurotransmitter that influences emotions), because it typically takes more than an hour for serotonin levels to change after food intake.
C: Not to mention the impact of excessive sugar on physical health: it increases risks of obesity, diabetes, and cardiovascular disease (5).
References
*Disclaimer: Houd er rekening mee dat delen van deze blog automatisch zijn vertaald.*
Sugar Rush is een term die vaak wordt gebruikt om een plotselinge euforie en energie-uitbarsting te beschrijven na het nuttigen van suikerhoudende voedingsmiddelen of dranken. Veel mensen geloven dat de consumptie van suiker de stemming en de cognitieve prestaties onmiddellijk kan verbeteren.
De zoete smaak lokt inderdaad al in de kindertijd een onmiddellijk aangenaam gevoel uit (bij mensen en apen; 1). Maar is er werkelijk sprake van een suikerroes na het proeven van de zoetheid? Uit de meest recente meta-analyse (2) blijkt dat in 20 gerandomiseerde gecontroleerde onderzoekenA, suiker geen effect heeft op positieve emoties op termijnen binnen of langer dan een uurB. In plaats daarvan kan suiker een crash brengen in plaats van een rush: hogere niveaus van vermoeidheid en minder alertheid werden gezien in een uur na de consumptie van suiker.
Er zijn steeds meer aanwijzingen voor verbanden tussen regelmatige hoge suikerconsumptie en angst of depressie (bv. 3). Een recente studie waarin de depressieve symptomen van deelnemers en de suikerinname van duizenden volwassenen jarenlang werden gevolgd, suggereerde verder dat degenen met een hoge inname van suikerhoudende voedingsmiddelen en dranken een verhoogd risico hadden om een depressie te ontwikkelen (4). Te veel suiker is dus noch op korte noch op lange termijn bevorderlijk voor ons humeurC.
“Nou,” zegt u misschien, “maar een sugar rush komt bij mij wel voor! Ik voel me blij en energiek met zoete snacks en drankjes.” De bovenstaande resultaten gelden inderdaad niet voor iedereen: er zijn individuele verschillen in metabolisme en gevoeligheid voor suiker. Bovendien kunnen in het dagelijkse leven andere factoren hebben bijgedragen tot de stemmingsverhoging die u hebt ervaren: andere ingrediënten in snacks (bv. cacao, cafeïne), sociale aanwezigheid van anderen, zintuiglijk genot van drinken of kauwen, en de vervulling van verwachtingen.
Uiteindelijk is het prima om af en toe te genieten van suikerhoudende voedingsmiddelen of dranken als onderdeel van een evenwichtige voeding. Maar als je primaire doel van suikerinname een verbetering van de stemming is, met het oog op je emotionele gezondheid, kan het de moeite waard zijn om andere manieren te overwegen om dit te bereiken – bijvoorbeeld een kopje hete en aromatische bloementhee (het werkt zonder suiker!), een 5 minuten durende rekoefening, of een 2 minuten durend praatje met collega’s als je op kantoor bent. Inspireer anderen door hieronder in een reactie JOUW favoriete alternatief te delen!
Deze blog is geschreven door Edmund Lo (PhD kandidaat Radboud Universiteit) voor RAD-blog, de blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
Voetnoot
A: Gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek (RCT) is een vorm van onderzoeksopzet die vertekeningen minimaliseert (bv. leeftijd, geslacht, voorkeur voor suiker, enz. van de deelnemers). Daarom kan men beter afleiden of suiker emoties beïnvloedde met resultaten van RCT.
B: Het ontbreken van effecten na één uur inname is een tegenbewijs voor de hypothese dat suikerinname emoties verhoogt door de beschikbaarheid van serotonine (een neurotransmitter die emoties beïnvloedt) te verhogen, omdat het gewoonlijk meer dan een uur duurt voordat de serotonineniveaus veranderen na voedselinname.
C: Om nog maar te zwijgen van de gevolgen van een teveel aan suiker voor de lichamelijke gezondheid: het verhoogt het risico op zwaarlijvigheid, diabetes en hart- en vaatziekten (5).
*Do you want to read this blog in English? Now it is possible and very easy! On the top right of the website, you will see a small sign that says “Dutch”. Just click on it and switch from Dutch to English. Disclaimer: Please note that this blog is automatically translated.*
Veel ouders van kleine kinderen kunnen zich waarschijnlijk wel hierin herkennen: de pastasaus pureren zodat er geen groenten zichtbaar zijn, of je kind fruit voeren in de vorm van een smoothie. Groenten en fruit zijn belangrijk, maar het is soms lastig om kinderen daadwerkelijk genoeg groenten en fruit te laten eten. Niet alleen voor ouders, maar ook voor andere verzorgers zoals opa’s en oma’s, of leidsters op de kinderopvang. Veel kinderen in Nederland gaan één of meerdere dagen naar de kinderopvang. In een recent Nederlands onderzoek is er gekeken naar verschillende strategieën die leidsters op de opvang kunnen gebruiken om kinderen meer groenten en fruit te laten eten.
KERN
ONDERZOEKSMETHODE
WAT?
In dit onderzoek werd onderzocht hoe leidsters in de kinderopvang verschillende strategieën ervaren die gebruikt kunnen worden om kinderen te stimuleren meer groenten en fruit te eten. Ook werd gekeken of kinderen daadwerkelijk meer groenten en fruit gingen eten door de interventies.
WIE?
Er deden 13 kinderopvangcentra voor kinderen van 0-4 jaar mee, verspreid door heel Nederland. De leidsters die meededen aan het onderzoek, waren allemaal vrouwelijk en gemiddeld 35 jaar oud.
Voor de interventie hadden 98 leidsters de vragenlijsten ingevuld, en aan de vragenlijsten die na de interventie werden afgenomen deden 49 leidsters mee. Het onderzoek is dus gelimiteerd tot zelf-rapportage door de leidsters. Er werden geen objectieve maten genomen; er werd bijvoorbeeld niet geobserveerd door de onderzoekers hoeveel groente/fruit kinderen daadwerkelijk aten.
HOE?
Kinderopvangcentra mochten zelf kiezen welke strategie zij in de komende 10-12 weken wilden gaan uitvoeren. Van de onderzoekers kregen de opvangcentra een pakket toegestuurd met benodigdheden voor hun strategie, zoals kind-veilige messen voor het koken en zaadjes voor het tuinieren.
Zowel voordat de interventie werd ingevoerd als na afloop van de interventie, vulden de leidsters vragenlijsten in. Deze vragenlijsten gingen eerst over hun verwachtingen van de interventie en over hoeveel groente en fruit de kinderen op de opvang al aten. Na de interventie werd er gevraagd hoe goed de interventie was bevallen, hoe vaak ze de strategie hadden toegepast en of ze van plan waren de strategie in de toekomst voort te zetten. Daarnaast werden weer dezelfde vragen gesteld over de groente- en fruitconsumptie van de kinderen.
RESULTATEN EN CONCLUSIES
Bijna de helft van de leidsters gaf aan dat ze de strategie dagelijks hadden toegepast. De interventies werden over het algemeen beoordeeld als passend in de dagelijkse praktijk en makkelijk om toe te passen. Alleen koken met de kinderen werd als lastiger ervaren, en de meeste leidsters gaven dan ook aan dat zij die strategie niet zouden voortzetten in de toekomst. De leidsters die hadden getuinierd met de kinderen gaven juist het vaakst aan dat zij deze strategie ook in de toekomst nog zouden gebruiken.
De leidsters vonden dat kinderen na de interventieperiode meer genoten van het eten van groenten. Ook zeiden ze dat kinderen meer bereid waren om nieuwe, onbekende groente- en fruitsoorten te proberen. Ondanks dat de strategieën niet direct geleid hadden tot meer totale groente- en fruitinname, denken de onderzoekers toch dat de strategieën waardevol kunnen zijn. Het genieten van eten en het openstaan voor nieuwe gerechten is namelijk een belangrijke eerste stap om groente- en fruitconsumptie te stimuleren, zodat kinderen misschien als ze ouder zijn daadwerkelijk meer groenten en fruit gaan eten.
Dit onderzoek toont volgens de auteurs aan dat kinderopvanglocaties op een relatief eenvoudige, goedkope manier de groente- en fruitconsumptie van kinderen kunnen stimuleren. Het is dus waarschijnlijk waardevol om met kleine kinderen samen te tuinieren of koken, om kinderen spelenderwijs te leren over groenten en fruit, en om kinderen onbekende groente- en fruitsoorten aan te bieden.
DETAILS
Zeinstra, G. G., Hoefnagels, F. A., Meijboom, S., & Battjes-Fries, M. C. (2023). Implementation of four strategies in Dutch day-care centres to stimulate young children’s fruit and vegetable consumption. Appetite, 181, 106378. https://doi.org/10.1016/j.appet.2022.106378
Deze sci-fly werd geschreven door Emma Koenders (Masterstudent Behavioural Sciences, Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
*Do you want to read this blog in English? Now it is possible and very easy! On the top right of the website, you will see a small sign that says “Dutch”. Just click on it and switch from Dutch to English. Disclaimer: Please note that this blog is automatically translated.*
Bij een verslaving heb je geen controle meer over je gebruik van middelen. Je wil bijvoorbeeld stoppen met gebruiken, maar dat lukt steeds maar niet. Je kunt verslaafd zijn aan middelen zoals alcohol, drugs, maar bijvoorbeeld ook aan gokken of gamen. Bij verslaving aan middelen spreken we tegenwoordig vooral in termen van ‘stoornis in middelengebruik’, bijvoorbeeld ‘stoornis in het gebruik van alcohol’. Deze stoornissen ontstaan vaak geleidelijk, dit kan binnen maanden zijn, maar duurt vaak jaren. Een stoornis in middelengebruik ontwikkelt zich in drie fases, die hieronder beschreven zullen worden.
Fase 1: Positieve bekrachtigingsfase
De eerste periode van gebruik staat vaak in het teken van de plezierige effecten van het middel. Mensen voelen zich bijvoorbeeld ontspannen of ervaren juist heel veel energie. Vrijwel alle middelen die verslavend zijn werken in op het beloningsysteem in het brein, specifiek het dopaminesysteem. Dopamine is een belangrijke neurotransmitter die vrijkomt bij alles wat leuk is in het leven, zoals eten, sociaal contact en seks. Dit is wat deze activiteiten belonend maakt, wat natuurlijk belangrijk is voor de overleving van de mens. Verslavende middelen zorgen echter voor een veel hogere beloning na gebruik dan deze activiteiten. Hierdoor kunnen de hersenen onderbewust het middelengebruik als belangrijk gaan bestempelen. Doordat het brein het middel belangrijk is gaan vinden kan het voorkomen dat men steeds vaker wil gaan gebruiken. Aanvullend hierop kan het voorkomen dat zodra men het middel ziet trek krijg om te gebruiken. Deze manier van gebruik is nog niet problematisch en bij de meeste mensen blijft het hierbij.
Fase 2: Controleverlies fase
In de tweede fase wordt het brein steeds minder gevoelig voor de effecten van het middel, een verschijnsel bekend als gewenning. Hierdoor hebben mensen meer nodig om hetzelfde effect van het middel te ervaren. Daarbij gaat het brein zich ook meer compenseren voor de effecten van gebruik. Als een middel bijvoorbeeld heel ontspannend werkt, gaat brein meer activerende stoffen aanmaken als het denkt dat er middelen aankomen. Hierdoor kunnen mensen zich wat onrustig gaan voelen als ze niet gebruiken. Mensen hebben vaak niet of heel beperkt in de gate dat dit proces plaatsvindt. Mensen gebruiken op dit moment niet meer enkel voor hun plezier maar om zich even ‘gewoon of normaal’ te voelen. Hier is dus een duidelijk verschuiving van motivatie ten opzichte van de eerste fase aan het ontstaan. Het brein moet vaker middelen hebben om in balans te blijven. Het gebruik kan op deze manier meer onderdeel gaan uitmaken van het dagelijks leven en routine begint te worden. Daarnaast zullen ook steeds meer dingen in het leven trek oproepen, waar dat eerst misschien het middel zelf was of de plek waar je altijd gebruikte, kunnen dat nu ook bepaalde emoties zijn, bepaalde voorwerpen of plaatsen zijn die je brein met het middel is gaan associëren. Hierdoor kan vaker controleverlies optreden, je hebt het middel steeds vaker nodig om je normaal te voelen en meer en meer dingen in het leven roepen trek op naar het middel.
Fase 3: Negatieve bekrachtigingsfase
Het controleverlies wordt vaak pas echt duidelijk zichtbaar in de derde fase. Het middelengebruik wordt steeds dominanter. Hierdoor worden andere, voorheen belangrijke, zaken minder belangrijk. Mensen gaan bijvoorbeeld minder vaak naar hun werk of zijn tijdens hun werk onder invloed. Men gaat zich meer afzonderen en vaker afspraken met anderen afzeggen. Ook kan er meer persoonlijke verwaarlozing plaats gaan vinden, men gaat minder eten, bewegen en de zelfzorg wordt ook minder. Dit zijn allemaal signalen dat het middelengebruik dusdanig belangrijk is geworden dat andere zaken daarvoor moeten wijken. Daarnaast is gebruik van het middel routinematig geworden, dat waar gebruik eerst onderdeel was van het leven, het nu zo is dat het leven om het gebruik heen wordt geleefd. Het beloningsysteem is heel de dag bezig met gebruik en constant gefocust waar en hoe gebruikt kan worden. Dit is deels een onbewust proces, dit deel van het brein krijgt echter wel steeds meer de overhand. Het meer rationele deel van het brein, dat plannen voor de toekomst maakt wordt daarentegen zwakker. Hierdoor kunnen mensen zich vaak voornemen niet te gaan gebruiken, maar daar toch steeds niet in slagen. Dit maakt het voor mensen vaak ingewikkeld, enerzijds willen ze enerzijds niet meer gebruiken (het rationele deel), maar heeft het irrationele deel (het beloningssysteem) anderzijds dusdanig sterk de overhand dat er automatisch gebruikt wordt als er middelen in de buurt zijn. Willen en kunnen zijn niet meer met elkaar in evenwicht. Dit zorgt in veel gevallen voor veel schaamte en zelfstigma, hierdoor vinden mensen het vaak eng om hulp te vragen omdat ze bang zijn afgewezen te worden. Gebruik is in deze fase niet meer echt plezierig maar steeds meer om de dag door te komen/te kunnen slapen, gebruik staat hierbij nu vooral in teken om geen onthouding te hebben. Dit maakt verslaving zo hardnekkig, reflexmatig gebruik gecombineerd met minder goed kunnen nadenken door de effecten van het middel/slaapproblemen en de grote schaamte die mensen ervaren om hulp te vragen.
Deze blog werd geschreven door Harmen Beurmanjer (Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
Het bovenstaande stuk is een samenvatting van de onderstaande artikelen:
Een visuele animatie van dit proces: https://www.youtube.com/watch?v=HUngLgGRJpo&t
Meer lezen over hoe verslaving zich in het brein ontwikkeld?
*Dutch follows English*
Maybe our RAD-blog readers are familiar with the popular opening scene from the movie “Bridget Jones’s Diary”. It starts with the charismatic protagonist emptying a glass of red wine while dramatically singing along to the lyrics: “all by myself don’t wanna be anymore…”. She rarely stands up from the couch but only to check out her answering machine that, in case the picture was not clear, coldly confirms that there are no messages. This scene might have made us spectators laugh and cry with Bridget but, besides the comedic effect, it might reveal something more concerning about the protagonist’s behaviour.
In general, as reflected in the movie, there seems to be a common idea in society that feeling lonely could lead to abusing alcohol. Yet, is this idea actually based on facts? Or are we just watching too many romantic comedies? According to a large epidemiological study conducted by Wakabayashi et al. (2022) in Japan, there might be some truth to this. Scroll below Bridget’s picture for a summary of the key findings of the study.
CORE
Wakabayashi et al. (2022) investigated the relationship between loneliness and increased problem drinking, or developing alcohol dependence, during the COVID-19 pandemic. For this aim, the researchers used a large one-year online survey. Participants were asked to report how lonely they felt at the beginning of the survey, as well as their (problem) drinking behaviour in the following year. The results suggest that greater loneliness in early 2021 was an independent risk factor for changing into a problem or dependent drinker one year later. Additionally, the authors observed a larger share of lonely people among non-drinkers than in low or medium-risk drinkers, but a smaller proportion than in high-risk drinkers. The findings suggest that extremes in drinking habits (i.e., either being abstinent or abusing alcohol) are more closely associated to higher feelings of loneliness than being a moderate drinker, i.e. people who might drink in social contexts. Wakabayashi’s (2022) study highlights how important is to provide (social) support against loneliness as a preventive measure for alcohol dependence.
RESEARCH METHOD
WHAT?
The purpose of this study was to examine the associations between loneliness and developing problem drinking or alcohol dependence during the COVID-19 pandemic in adults over 20 years old (legal drinking age in Japan).
WHO?
15,854 participants (ages 20-80 years old).
HOW?
A large internet-based cohort study was conducted in Japan as part of the Japan Society and New Tobacco Internet Survey (JASTIS). Two measurements were included in this investigation, the start was in February 2021 and the second and final measurement in February 2022. The study included self-report questionnaires which examined demographic factors, loneliness, and (harmful) alcohol use, besides other health behaviours.
RESULTS
DETAILS
Wakabayashi, M., Sugiyama, Y., Takada, M., Kinjo, A., Iso, H., & Tabuchi, T. (2022). Loneliness and Increased Hazardous Alcohol Use: Data from a Nationwide Internet Survey with 1-Year Follow-Up. International Journal of Environmental Research and Public Health, 19(19). https://doi.org/10.3390/ijerph191912086
This sci-fly was written by Mili Rubio (Radboud University) for RAD-blog, the blog about smoking, alcohol, drugs, and diet.
Misschien kennen onze RAD-blog lezers de populaire openingsscène uit de film “Bridget Jones’s Diary”. Het begint met de charismatische hoofdpersoon die een glas rode wijn leegdrinkt terwijl ze dramatisch meezingt met de tekst: “all by myself don’t wanna be anymore…”. Ze staat zelden op van de bank, alleen om op haar antwoordapparaat te kijken dat, voor het geval het beeld niet duidelijk was, emotieloos bevestigt dat er geen berichten zijn. Deze scène laat ons toeschouwers misschien lachen en huilen met Bridget, maar naast het komische effect onthult het misschien iets meer over het gedrag van de hoofdpersoon.
In het algemeen, zoals in de film tot uiting komt, lijkt er in de samenleving het idee te bestaan dat eenzaamheid kan leiden tot alcoholmisbruik. Maar is dit idee wel gebaseerd op feiten? Of kijken we gewoon te veel romantische komedies? Volgens een grote epidemiologische studie van Wakabayashi et al. (2022) in Japan zou hier wel eens enige waarheid in kunnen zitten. Scroll onder de foto van Bridget voor een samenvatting van de belangrijkste bevindingen van de studie.
KERN
Wakabayashi et al. (2022) onderzochten het verband tussen eenzaamheid en toegenomen probleemdrinken, of het ontwikkelen van alcoholafhankelijkheid, tijdens de COVID-19 pandemie. Voor dit doel gebruikten de onderzoekers een grote online enquête met een tussenpauze van een jaar. Deelnemers werd gevraagd te rapporteren hoe eenzaam ze zich voelden aan het begin van het onderzoek, en in het daaropvolgende jaar rapporteerden ze over hun (probleem)drinkgedrag. De resultaten suggereren dat grotere eenzaamheid in het begin van 2021 een onafhankelijke risicofactor was om een jaar later te veranderen in een probleem- of afhankelijke drinker. Bovendien stelden de auteurs een groter aandeel eenzamheid vast bij niet-drinkers dan bij drinkers met een laag of gemiddeld risico, maar een kleiner aandeel dan bij drinkers met een hoog risico. De bevindingen suggereren dat extreme drinkgewoonten (d.w.z. onthouding of misbruik van alcohol) nauwer verbonden zijn met hogere gevoelens van eenzaamheid dan matige drinkers, oftewel mensen die af en toe drinken in sociale contexten. De studie van Wakabayashi (2022) benadrukt hoe belangrijk het is om (sociale) steun te bieden tegen eenzaamheid als preventieve maatregel voor alcoholafhankelijkheid.
ONDERZOEKSMETHODE
WAT?
Het doel van deze studie was de associaties te onderzoeken tussen eenzaamheid en het ontwikkelen van probleemdrinken of alcoholafhankelijkheid tijdens de COVID-19 pandemie.
WIE?
15.854 deelnemers (leeftijd 20-80 jaar).
HOE?
In Japan werd een groot cohortonderzoek via internet uitgevoerd als onderdeel van de Japan Society and New Tobacco Internet Survey (JASTIS). Dit onderzoek omvatte twee metingen, de nulmeting in februari 2021 en de follow-up in februari 2022. Het onderzoek omvatte zelfrapportagevragenlijsten waarin naast ander gezondheidsgedrag ook demografische factoren, eenzaamheid en (schadelijk) alcoholgebruik werden onderzocht.
RESULTATEN
DETAILS
Wakabayashi, M., Sugiyama, Y., Takada, M., Kinjo, A., Iso, H., & Tabuchi, T. (2022). Loneliness and Increased Hazardous Alcohol Use: Data from a Nationwide Internet Survey with 1-Year Follow-Up. International Journal of Environmental Research and Public Health, 19(19). https://doi.org/10.3390/ijerph191912086
Deze sci-fly werd geschreven door Mili Rubio (Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
*Do you want to read this blog in English? Now it is possible and very easy! On the top right of the website, you will see a small sign that says “Dutch”. Just click on it and switch from Dutch to English. Disclaimer: Please note that this blog is automatically translated.*
Vind je roken ook zo ouderwets? Vind je het vies? Ben je bang voor je gezondheid? Probeer een keer snus! Op steeds meer plekken in Nederland wordt het gebruik van snus duidelijk zichtbaar en problematisch. Gedacht wordt namelijk dat snus niet ongezond is omdat er geen verbranding plaatsvindt. Snus wordt ook wel zuigtabak genoemd omdat het onder de bovenlip tegen het tandvlees wordt gedrukt. Je krijgt zo nicotine binnen zonder te roken. Het zit vaak in een hip doosje. En snus smaakt ‘lekker’ omdat er door de fijngemalen tabak geur- en smaakstoffen zijn verwerkt. In Zweden wordt snus op grote schaal gebruikt en Zweden is ook het enige land binnen de Europese Unie waar snus niet verboden is. Het gebruik van snus verspreidt zich echter ook steeds meer naar landen binnen en buiten Europa en zo ook naar Nederland. In recent Fins onderzoek onder mannen tussen 18 en 29 jaar is gekeken naar voorspellende factoren die het snusgebruik beïnvloeden (1).
Uit dat onderzoek blijkt dat er significante verschillen zijn tussen dagelijkse snus gebruikers en incidentele gebruikers, met name wat betreft de leeftijd waarop er voor het eerst snus wordt gebruikt (mediaan is respectievelijk 16 jaar versus 17 jaar). Dit geldt ook voor de hoeveelheid snus die wordt gebruikt (gemiddeld 10 porties per dag versus 3), de dagelijkse duur van het gebruik (gemiddeld 372 minuten per dag versus 139)en de totale periode van het snusgebruik (gemiddeld 3 jaar versus 2 jaar) . Hoe jonger de persoon is bij het eerste gebruik van snus, des te groter de kans dat hij dagelijks gaat gebruiken, in flinke hoeveelheden (porties per dag), dat de duur van het gebruik van een portie aanzienlijk toeneemt en dat het ook veel langer in de tijd wordt gebruikt. Resultaten die we kennen uit onnoemelijk veel onderzoek dat is gedaan naar het gebruik van sigaretten. Herhaalt de geschiedenis zich?
We weten nog niet in hoeverre de onderzoeksresultaten generaliseerbaar zijn naar de Nederlandse praktijk. Toch lijkt het niet onverstandig om alvast voor te sorteren op een campagne onder jongeren die wijst op de gevaren van snus. Dat het gebruik van snus een verhoogd risico geeft op het starten met roken, heeft onderzoek al aangetoond (2,3). Ook is uit onderzoek bekend dat het gebruik van snus gezondheidsproblemen oplevert (4, 5,6). Nu uit onderzoek ook bekend is dat met name de leeftijd waarop er voor het eerst gebruikt wordt een belangrijke voorspellende factor voor later dagelijks gebruik is, weten we dus ook dat we zo’n campagne vooral moeten richten op jongeren in de middelbare schoolleeftijd. Omdat in het Finse onderzoek ook enige aanwijzing werd gevonden dat een lager opleidingsniveau van invloed is, lijkt het verstandig om in eerste instantie in te zetten op een campagne op scholen, startende in de brugklas op praktijkscholen, kaderonderwijs en binnen de theoretische leerweg. Laten we de geschiedenis de kans ontnemen om zich te herhalen!
Deze blog werd geschreven door Patrick Spee voor de cursus Recente Ontwikkelingen in Risicogedrag, master PWO, 2022.
Referenties
*Do you want to read this blog in English? Now it is possible and very easy! On the top right of the website, you will see a small sign that says “Dutch”. Just click on it and switch from Dutch to English. Disclaimer: Please note that this blog is automatically translated.*
NIX18, een campagne ingezet door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in samenwerking met een aantal grote partners om de bewustwording bij jongeren (10-24 jaar) en hun omgeving te vergroten voor de schadelijkheid van het drinken van alcohol. Deze campagne blijkt nodig, want bijna de helft van de 14-jarigen en meer dan driekwart van de 16-jarigen blijkt alcohol te hebben genuttigd. Nu heerst de vraag: wat doet dit met de ontwikkelingen van de hersenen?
KERN
Alcoholgebruik bij jongeren wordt geassocieerd met een versnelde afname van ‘grijze stof’ (de stof in je hersenen die bestaat uit zenuwcellen en zorgt voor het verwerken van informatie) en een vertraagde toename van ‘witte stof” (de stof in je hersenen die bestaat uit verbindingen tussen zenuwcellen en zorgt dat informatie wordt doorgegeven). Deze bevindingen suggereren (met enige voorzichtigheid) dat alcoholgebruik kan leiden tot een versnelde rijping van de hersenen bij oudere jongeren. De resultaten worden hieronder samengevat.
ONDERZOEKSMETHODE
Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van drie onafhankelijke onderzoeken, waarbij personen voor een langere periode zijn gevolgd en herhaalde metingen zijn verricht: ook wel een cohortonderzoek genoemd. Alle drie de cohorten verzamelden informatie over het alcoholgebruik door middel van vragenlijsten. Respectievelijk deden er 200, 293 en 318 Nederlandse deelnemers mee, waarbij de leeftijd van de eerste meting varieerde tussen de 8 en 18 jaar. Tevens werd bij alle drie de cohorten data verzameld middels een hersenscan. Door middel van bovenstaande gegevens werd er onderzocht of alcoholgebruik door jongeren geassocieerd wordt met reeds bestaande verschillen in hersenvolumes en in de ontwikkeling van de ‘grijze en witte stof’ in de hersenen.
RESULTATEN
Er is aangetoond dat alcoholgebruik onder jongeren geassocieerd werd met een versnelde afname van het totale hersenvolume, waaronder een afname van de ‘grijze stof’ en een vertraagde toename van de ‘witte stof’. Met name de zogenaamde ‘prefrontale cortex’ (betrokken bij cognitieve processen) en het ‘limbisch systeem’ (verantwoordelijk voor het omgaan met emoties en voor motivatie) veranderen aanzienlijk, welke samen grote invloed hebben op zelfbeheersing, besluitvorming, emoties en risicogedrag.
DISCUSSIE EN AANBEVELINGEN
Het onderzoek toont de eerste aanwijzingen dat alcoholgebruik in elke mate verband houdt met veranderde neurologische ontwikkelingstaken. Elk alcoholgebruik werd geassocieerd met versnelde vermindering van de ‘grijze stof’ of minder toename van ‘witte stof’. Dit werd niet gezien bij een grote groep jongere jongeren die net begonnen zijn met drinken. Vervolgonderzoek moet uitwijzen of incidenteel drinken op jonge leeftijd (nog) geen effect heeft op het hersenvolume op lange termijn. Daarnaast blijft het lastig bepalen of waargenomen associaties direct worden veroorzaakt door alcoholgebruik of dat er andere verklaringen voor mogelijk zijn.
DETAILS
Marroun, H. El, Klapwijk, T., Koevoets, M., Brouwer, R., Peters, S., Ent, D., van’t … Franken, I. (2021). Alcohol use and brain morphology in adolescence: A longitudinal study in three different cohorts. European Journal of Neuroscience, 6012-6026. https://doi.org/10.1111/ejn.15411
Deze sci-fly werd geschreven door Dion Mekenkamp voor de cursus Recente Ontwikkelingen in Risicogedrag, master PWO, 2022.
*Do you want to read this blog in English? Now it is possible and very easy! On the top right of the website, you will see a small sign that says “Dutch”. Just click on it and switch from Dutch to English. Disclaimer: Please note that this blog is automatically translated.*
Vapen, een andere benaming voor het gebruik van een e-sigaret met smaakje, wordt steeds populairder onder zowel rokende als niet-rokende kinderen en jongeren 1,2, 3. NOS stories heeft dit jaar onderzoek gedaan naar het gebruik van vapes. Van de 6874 ondervraagde kinderen en jongeren geeft 46% aan wel eens gevapet te hebben, waarvan 8% onder de 12 jaar is 12. Er zou op 1 juli 2022 een verbod komen op smaakjes voor vapes, alleen is dit uitgesteld naar 1 oktober 2023 11, 12. De vrolijke kleurtjes en verschillende zoete smaakje zorgen ervoor dat een vape er onschuldiger uitziet dan een sigaret 7, 10. Maar is het wel zo onschuldig als het lijkt?
De vape bestaat uit drie onderdelen, namelijk de batterij, het verwarmingselement en de vloeistof 12. In de vloeistof zit de smaakstof, wat de vape aantrekkelijk maakt voor kinderen en jongeren 1, 12. Maar in deze vloeistof zitten ook chemische stoffen, zoals propyleenglycol, glycerol en metalen 3, 4, 9, 12. Daarnaast zit in de meeste vapes ook nicotine, wat ervoor kan zorgen dat kinderen en jongeren op jonge leeftijd een nicotineverslaving ontwikkelen 5. Een vape is namelijk net zo nicotineverslavend als een sigaret 1, 3, 5. Tevens kan nicotine onder andere zorgen voor een hoge bloeddruk, verhoogde kans op kanker en negatief effect op de hersenontwikkeling 1, 3, 4, 7, 8.
Kinderen en jongeren beginnen eerder met vapen dan met het roken van een sigaret 1, 12, 13. Dit komt allereerst omdat ze nieuwsgierig zijn naar de zoete smaakjes 12. Deze smaakjes zorgen voor belonende ervaringen 6. Daarnaast zien ze niet in dat een vape schadelijk kan zijn voor hun gezondheid 3, 4. Dit komt doordat op die leeftijd het beloningssysteem in de hersenen meer ontwikkeld is dan het hersendeel dat verstandige keuzes maakt 7. Bovendien is een vape eenvoudig en goedkoop te verkrijgen via het internet 4, 5, 12, kan je het probleemloos meenemen in je broekzak of tas en is het gemakkelijk in gebruik 4,5.
Het gebruik van een vape kan een opstap zijn voor het gebruik van sigaretten 2, 4, 5. Dit kan er vervolgens weer voor zorgen dat kinderen en jongeren zowel vapes als sigaretten roken, ook wel dual users genoemd 4. Dat is nog schadelijker voor de gezondheid 4. De vape leek in eerste instantie op de markt gebracht om mensen te helpen om van het roken af te komen 8, maar het lijkt nu het tegenovergestelde teweeg te brengen. Vanaf 1 oktober 2023 mogen er alleen nog vapes verkocht worden met een tabak smaak, 11, 12,14. Andere smaken, zoals aardbeien, mango of mojito zijn dan verboden. De nieuwe regels gaan op 1 januari in, maar de verkoop zelf wordt pas vanaf 1 oktober echt verboden. Deze maatregelen zijn bedoeld om de vape minder populair te maken onder (niet-rokende) jongeren. Vapen lijkt in eerste instantie onschuldig en niet schadelijk, maar schijn bedriegt.
Deze blog werd geschreven door Mayke Verschueren voor de cursus Recente Ontwikkelingen in Risicogedrag, master PWO, 2022.
Referenties
*Do you want to read this blog in English? Now it is possible and very easy! On the top right of the website, you will see a small sign that says “Dutch”. Just click on it and switch from Dutch to English. Disclaimer: Please note that this blog is automatically translated.*
Laatst hoorde ik weer van een nieuwe, verwoede poging om overgewicht terug te dringen; in het Verenigd Koninkrijk moeten tegenwoordig op alle menu’s van grote fastfoodketens de calorieën van gerechten vermeld staan (1). De poging van het Verenigd Koninkrijk is slechts één van de vele pogingen die er wereldwijd afgelopen jaren gedaan zijn. Toch blijken de campagnes weinig effectief, want in de afgelopen 45 jaar is het aantal mensen met ernstig overgewicht bijna verdriedubbeld (2).
Onderzoek laat zien waarom de goedbedoelde campagnes om overgewicht tegen te gaan vaak ineffectief en soms zelfs schadelijk zijn. Veel campagnes zijn gebaseerd op het idee dat gewicht een belangrijke voorspeller is voor iemands gezondheid (3). Voor veel mensen is gezondheid een belangrijke waarde en zij beschouwen overgewicht soms ten onrechte als immoreel (3). Ook wordt in campagnes tegen overgewicht de controle die iemand zelf over zijn gewicht heeft, onevenredig groot gepresenteerd. In werkelijkheid is overgewicht een complex samenspel van biologische, sociale en economische factoren. Deze nadruk op eigen verantwoordelijkheid leidt er toe dat mensen met overgewicht als lui, dom en gulzig kunnen worden gezien (3). Veel campagnes stigmatiseren dus mensen met een groter lichaam.
Uit onderzoek is gebleken dat stigmatisering van mensen met een groter lichaam kan leiden tot verminderd vertrouwen van mensen in hun eigen vermogen om gezond te kunnen leven (3,4). Dit leidt op zijn beurt tot een verminderde motivatie om te sporten en een gezond, gebalanceerd eetpatroon vol te kunnen houden (3,4). Onderzoek heeft aangetoond dat stigmatisering juist leidt tot het eten van meer voedsel omdat men voedsel gebruikt om emoties te reguleren die ontstaan zijn als gevolg van de stigmatisering (4). Campagnes die focussen op (over)gewicht kunnen dus juist ernstig overgewicht in de hand werken. Stigmatisering van mensen met grotere lichamen kan daarnaast ook serieuze gevolgen hebben voor de fysieke en psychische gezondheid van deze mensen. Zo kan er een toename zijn van stress, angst en depressieve gevoelens, eetstoornissen, en een verlaagd zelfbeeld en een negatieve lichaamsbeleving komen ook vaker voor (3,4).
Wat zou men dan wel kunnen doen om de gezondheid te bevorderen? Onderzoek laat zien dat gewichtsinclusieve campagnes leiden tot een verhoogde motivatie en een toename in gezond gedrag bij mensen die zichzelf dik vinden (4). In gewichtsinclusieve campagnes wordt benadrukt dat mensen hun gezondheid kunnen verbeteren, ongeacht hun huidige gewicht (4). Deze campagnes zijn gefocust op haalbare, concrete gedragsveranderingen, zoals meer groente en fruit eten. Veel te vaak wordt gewicht nog als indicator voor gezondheid gebruikt, maar om gezondheid echt te verbeteren, kan men beter focussen op gezondheid bevorderende gewoontes.
Deze blog werd geschreven door Vienna Korndewal voor de cursus Recente Ontwikkelingen in Risicogedrag, master PWO, 2022.
Referenties
Dutch follows English.
The Dutch government is continually working on policies around tobacco consumption in the Netherlands to reduce smoking. For instance, cigarette packs must have plain packaging and cannot be displayed in stores (other than specialist tobacco stores). Instead, they must be discretely stored in drawers or cupboards. More recently, new initiatives were announced including further increases in cigarette prices and the excise duty on tobacco, and cigarette sale at supermarkets will gradually cease to exist. However, one attribute not yet directly addressed is the size of cigarette packs being sold in the country. A recent study conducted in Canada sheds light on the importance of cigarette pack size for smoking behaviour. We will unpack their research findings in this sci-fly.
CORE
Lee and colleagues (2022) conducted an experiment in Canada to test whether the size of cigarette packs influences subsequent cigarette consumption. They found that smaller cigarette packs are linked to reduced smoking at least in the short term. Their research provides important insight for smoking reduction policy in the public health sector, and for practitioners working with smoking populations motivated to quit smoking.
In the EU, cigarette packs have a minimum size of 20 cigarettes to make them expensive and out of reach for younger populations. At the same time, other countries have capped the maximum number of cigarettes per pack at 20. The study by Lee and colleagues indicates that regulations on cigarette pack sizes should be further deliberated to determine the ideal standard to reduce smoking globally.
RESEARCH METHODS
WHAT?: The goal of the research was to test if the size of a cigarette pack, that is how many cigarettes a pack contained, had an effect on how much participants smoked.
WHO?: The target population was Canadian adults who smoked heavily, that is at least 10 cigarettes daily. Additionally, they typically purchased factory-made cigarettes in packs of 25 of a brand available in packs of 20 (size a) and 25 (size b). Ultimately, 252 individuals participated in this 5-week-long study.
HOW?: The researchers used a randomized cross-over design, where participants took part in both conditions (packs of 20 cigarettes and 25 cigarettes) so the researchers could compare data of the same individuals. Importantly, whether participants smoked packs of size a or size b first was randomly determined at the start of the study.
Phase 1: In the first two weeks participants smoked cigarettes from their preferred brand in any one size, a or b.
Phase 2: In the third week, participants had a “usual” smoking week where they could smoke any brand in any size.
Phase 3: In the last two weeks, participants were again asked to smoke cigarettes from their preferred brand. However, this time they only smoked from packs of the other size, b or a. Thus, if participants smoked from packs of 20 in phase 1, they smoked from packs of 25 in phase 3, and vice versa.
At the end of each of the 5 weeks, participants sent labelled pictures of the cigarette packs that they (partially) finished in the last week. These photographs were used to calculate how many cigarettes they smoked daily on average in each phase of the study.
FINDINGS
When participants smoked only from packs of 20 cigarettes, they smoked 1.3 fewer cigarettes daily and 9 fewer cigarettes per week than when they smoked only from packs of 25. This outcome implies that smaller cigarette packs can reduce cigarette consumption and is an important insight for policymakers in public health.
DETAILS
Lee, I., Blackwell, A. K. M., Hobson, A., Wiggers, D., Hammond, D., De‐loyde, K., Pilling, M. A., Hollands, G. J., Munafò, M. R., & Marteau, T. M. (2022). Cigarette pack size and consumption: a randomized cross‐over trial. Addiction. https://doi.org/10.1111/add.16062
Netherlands Enterprise Agency, RVO. (2022, September 27). Sales of tobacco. business.gov.nl. https://business.gov.nl/regulation/sales-tobacco/
van Schalkwyk, M. C. I., McKee, M., Been, J. V., Millett, C., & Filippidis, F. T. (2020). Size matters: An analysis of cigarette pack sizes across 23 European Union countries using Euromonitor data, 2006 to 2017. PLOS ONE, 15(8), e0237513. https://doi.org/10.1371/journal.pone.0237513
This sci-fly was written by Suhaavi Kochhar (Radboud University) for RAD-blog, the blog about smoking, alcohol, drugs and diet.
*Disclaimer: Houd er rekening mee dat delen van deze sci-fly automatisch zijn vertaald.*
De Nederlandse regering werkt voortdurend aan beleid rond tabaksgebruik in Nederland om het roken terug te dringen. Sigarettenpakjes moeten een duidelijke verpakking hebben en mogen niet worden uitgestald in winkels (met uitzondering van gespecialiseerde tabakszaken), maar moeten discreet worden bewaard in lades of kasten. Nieuwe veranderingen die onlangs werden aangekondigd, zijn dat de prijzen van sigaretten verder zullen stijgen, dat de accijns op tabak vanaf volgend jaar ook zal stijgen en dat supermarkten binnenkort geen sigaretten meer mogen verkopen. Een aspect dat echter nog niet rechtstreeks is aangepakt, is de grootte van sigarettenpakjes. Een recent onderzoek in Canada werpt licht op het belang van de grootte van sigarettenpakjes voor het rookgedrag. In deze sci-fly pakken we hun onderzoek uit.
KERN
Lee en collega’s (2022) hebben in Canada een experiment uitgevoerd om na te gaan of de grootte van sigarettenpakjes van invloed is op het latere sigarettengebruik. Zij vonden dat kleinere sigarettenpakjes verband houden met minder roken, althans op korte termijn. Hun onderzoek biedt belangrijke inzichten voor het beleid ter vermindering van het roken in de volksgezondheidssector en voor mensen die werken met rokende bevolkingsgroepen die gemotiveerd zijn om te stoppen met roken.
In de EU hebben sigarettenpakjes een minimumgrootte van 20 sigaretten om ze duur te maken en buiten bereik van jongere bevolkingsgroepen. Tegelijkertijd hebben andere landen het maximum aantal sigaretten per pakje beperkt tot 20. De studie van Lee en collega’s is een belangrijk bewijs dat de regelgeving inzake de grootte van sigarettenpakjes verder moet worden besproken om een ideale norm vast te stellen om het roken wereldwijd terug te dringen.
ONDERZOEKSMETHODEN
WAT: Het doel was te testen of de grootte van een sigarettenpakje, dat wil zeggen hoeveel sigaretten een pakje bevatte, een effect had op hoeveel deelnemers rookten.
WIE? De doelgroep bestond uit Canadese volwassenen die dagelijks meer dan 10 sigaretten rookten. Bovendien kochten zij gewoonlijk fabriekssigaretten in pakjes van 25 van een merk dat verkrijgbaar is in pakjes van 20 (maat a) en 25 (maat b). Uiteindelijk namen 252 personen deel aan dit 5 weken durende onderzoek.
HOE? De onderzoekers gebruikten een gerandomiseerd cross-over ontwerp, waarbij deelnemers aan beide condities (pakjes 20 sigaretten en 25 sigaretten) deelnemen om gegevens van dezelfde personen te vergelijken. Belangrijk is dat aan het begin van de studie willekeurig werd bepaald of de deelnemers eerst pakjes maat a of maat b rookten.
Fase 1: In de eerste twee weken rookten de deelnemers sigaretten van het merk van hun voorkeur in een willekeurige maat, a of b.
Fase 2: In de derde week hadden de deelnemers een “gewone” rookweek waarin zij elk merk in elke maat mochten roken.
Fase 3: In de laatste twee weken werd de deelnemers opnieuw gevraagd sigaretten te roken van het merk van hun voorkeur. Deze keer rookten zij echter alleen uit pakjes van de andere grootte, b of a. Dus als deelnemers in fase 1 uit pakjes van 20 rookten, rookten zij in fase 3 uit pakjes van 25, en omgekeerd.
Aan het eind van elk van de vijf weken stuurden de deelnemers gelabelde foto’s van de pakjes sigaretten die zij in de afgelopen week (gedeeltelijk) op hadden. Deze foto’s werden gebruikt om te berekenen hoeveel sigaretten zij gemiddeld per dag rookten in elke fase van de studie.
RESULTATEN
Wanneer deelnemers alleen uit pakjes van 20 sigaretten rookten, rookten zij dagelijks 1,3 sigaretten minder en 9 sigaretten minder per week dan wanneer zij alleen uit pakjes van 25 sigaretten rookten. Dit resultaat impliceert dat kleinere pakjes sigaretten het sigarettenverbruik kunnen verminderen en is een belangrijk inzicht voor beleidsmakers op het gebied van de volksgezondheid.
DETAILS
Lee, I., Blackwell, A. K. M., Hobson, A., Wiggers, D., Hammond, D., De‐loyde, K., Pilling, M. A., Hollands, G. J., Munafò, M. R., & Marteau, T. M. (2022). Cigarette pack size and consumption: a randomized cross‐over trial. Addiction. https://doi.org/10.1111/add.16062
Netherlands Enterprise Agency, RVO. (2022, September 27). Sales of tobacco. business.gov.nl. https://business.gov.nl/regulation/sales-tobacco/
van Schalkwyk, M. C. I., McKee, M., Been, J. V., Millett, C., & Filippidis, F. T. (2020). Size matters: An analysis of cigarette pack sizes across 23 European Union countries using Euromonitor data, 2006 to 2017. PLOS ONE, 15(8), e0237513. https://doi.org/10.1371/journal.pone.0237513
Deze sci-fly werd geschreven door Suhaavi Kochhar (Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
*Dutch follows English*.
After seeing the pictures below, do you feel hungry and want to eat? Do you often feel an increased appetite when you smell food during cooking? Do you eat less or more when you are angry? And if you see a new kind of food, do you want to try it, or do you prefer the food you usually eat?
Appetitive traits are defined as a set of persistent predispositions toward food that interact with environmental factors, and often influence food intake and their consequences (i.e., being obese or being underweight)1,2. Importantly, in contrast to other traits that one might have (i.e., extraversion versus introversion, flexibility versus inflexibility), appetitive traits are related to the environment.
Our environment is full of processed, storable (artificially preserved), and palatable food. Energy-dense food is becoming cheaper and more accessible. Such an “obesogenic environment” does not force us to overeat, but the opportunities and the incentive from these kinds of food make it easier to gain weight3. However, some individuals maintain a healthy weight whilst others become obese4,5. Professor Jane Wardle´s behavioural susceptibility theory (BST) might provide an explanation for this, by theorizing that gaining weight results from an interaction between genetic risk (i.e., some people inherit higher responsiveness to the smell or sight of food) and environmental exposure (such as easy access of fast food)1. Genes set the potential for becoming obese, but the environment determines the outcome. In addition, Stanley Schachter´s externality theory explains that individuals who are genetically predisposed to be highly responsive to food cues are more likely to overeat in an environment in which food cues pervade every aspect of daily living6,7. For example, during the COVID-19 lockdown (perceived as a stressful environment), people with higher emotional overeating traits ate more to suppress negative emotions8,9.
Furthermore, Wardle distinguishes two types of appetitive traits: approach and avoidance traits1,10. Whereas approach traits (i.e., food responsiveness, emotional overeating, enjoyment of food) are associated with eating onset behaviours and often lead to overweight or obesity, avoidance traits (i.e., satiety responsiveness, slowness of eating, emotional undereating) are related to eating offset behaviours and tend to lead to eating disorders (i.e., anorexia).
Back to the questions in the first paragraph. If you often feel happy when you see food and often enjoy food, and you also eat more when you have negative emotions, then you have food approach traits. If you, on the other hand, often eat slowly, your stomach feels full after a certain amount of food, and eating is your formal habit to fill your stomach, or you usually don’t have an appetite when you have negative emotions, then you most probably have food avoidance traits. If you have higher food approach traits, are you at risk to be overweight or obese? Don´t worry, as the aetiology of obesity is complex3. Environments play a role to determine the consequences. If we try to make our environment to be healthy (i.e., put more healthy food at home, only go to the healthy section in the supermarket), then our risk to be overweight is low.
This blog was written by Eveline Sarintohe (Radboud University) for RAD-blog, the blog about smoking, alcohol, drugs and diet.
References
*Disclaimer: Houd er rekening mee dat delen van deze blog automatisch zijn vertaald.*
Hebt u na het zien van de onderstaande foto honger en zin om te eten? Heeft u vaak meer trek als u eten ruikt tijdens het koken? Eet u minder of meer als u boos bent? En als u een nieuw soort voedsel ziet, wilt u dat dan proberen, of geeft u de voorkeur aan voedsel dat u gewoonlijk eet?
Eetlustkenmerken (Appetitive trait) worden gedefinieerd als een reeks hardnekkige predisposities ten aanzien van voedsel die in wisselwerking staan met omgevingsfactoren, en vaak van invloed zijn op de voedselinname en de gevolgen daarvan (d.w.z. obesitas of ondergewicht)1,2. Belangrijk is dat, in tegenstelling tot andere eigenschappen die iemand kan hebben (bijvoorbeeld extraversie versus introversie, flexibel versus inflexibel), eetlustige eigenschappen gerelateerd zijn aan de omgeving.
Onze omgeving zit vol met bewerkt, houdbaar (kunstmatig geconserveerd) en smakelijk voedsel. Energierijk voedsel wordt steeds goedkoper en toegankelijker. Zo’n ‘obesogene omgeving’ dwingt ons niet tot overeten, maar de mogelijkheden en de stimulans van dit soort voedsel maken het gemakkelijker om aan te komen3. Sommige mensen behouden echter een gezond gewicht, terwijl anderen zwaarlijvig worden4,5. De behavioural susceptibility theory (BST) van professor Jane Wardle zou hiervoor een verklaring kunnen bieden, door te stellen dat aankomen het gevolg is van een interactie tussen genetisch risico (d.w.z. sommige mensen erven een grotere gevoeligheid voor de geur of aanblik van voedsel) en blootstelling aan de omgeving (zoals gemakkelijke toegang tot fast-food)1. Genen bepalen het potentieel om zwaarlijvig te worden, maar de omgeving bepaalt het resultaat. Bovendien verklaart de externaliteitstheorie van Stanley Schachter dat personen die genetisch voorbestemd zijn om zeer gevoelig te zijn voor voedingssignalen, meer kans hebben om zich te overeten in een omgeving waarin voedingssignalen elk aspect van het dagelijks leven doordringen6,7. Bijvoorbeeld, tijdens de COVID-19 lockdown (ervaren als stressvolle omgeving) aten mensen met hogere emotionele overeetkenmerken meer om negatieve emoties te onderdrukken8,9.
Verder onderscheidt Wardle twee soorten appetitieve trekken: benaderingskenmerken en vermijdingskenmerken1,10. Terwijl benaderingskenmerken (d.w.z. voedselgevoeligheid, emotioneel overeten, genieten van voedsel) geassocieerd zijn met eetgedrag en vaak leiden tot overgewicht of obesitas, zijn vermijdingskenmerken (d.w.z. verzadigingsgevoeligheid, traagheid van eten, emotioneel te weinig eten) gerelateerd aan eetgedrag en leiden vaak tot eetstoornissen (d.w.z. anorexia).
Terug naar de vragen in de eerste paragraaf. Als je je vaak gelukkig voelt als je eten ziet en vaak geniet van eten, en je eet ook meer als je negatieve emoties hebt, dan heb je eetbenaderingskenmerken. Als je daarentegen vaak langzaam eet, je maag vol voelt na een bepaalde hoeveelheid eten, en eten je formele gewoonte is om je maag te vullen, of je hebt vaak geen trek als je negatieve emoties hebt, dan heb je hoogstwaarschijnlijk voedselvermijdingstrekken. Als u meer voedselbenaderingskenmerken hebt, loopt u dan risico op overgewicht of obesitas? Maak je geen zorgen, want de etiologie van obesitas is complex3. De omgeving speelt een rol bij het bepalen van de gevolgen. Als we proberen onze omgeving gezond te maken (d.w.z. meer gezond voedsel in huis halen, alleen naar de gezonde afdeling in de supermarkt gaan), dan lopen we weinig risico op overgewicht.
Deze blog is geschreven door Eveline Sarintohe (Radboud Universiteit) voor RAD-blog, de blog over roken, alcohol, drugs en voeding.
*Do you want to read this blog in English? Now it is possible and very easy! On the top right of the website, you will see a small sign that says “Dutch”. Just click on it and switch from Dutch to English. Disclaimer: Please note that this blog is automatically translated.*
Een appel hangt in de boom en een wortel komt uit de grond. Maar waar wordt kaas van gemaakt? En een hotdog? Veel van het eten dat we in de supermarkt kopen is veelvuldig verwerkt en grondig verpakt, waardoor het in de verste verte niet meer lijkt op de oorspronkelijke voedingsbron. Weten kinderen eigenlijk wel waar het eten dat op hun bordje ligt vandaan komt? Dat is de vraag die in deze Amerikaanse studie werd onderzocht.
KERN
ONDERZOEKSMETHODE
WAT?
In deze studie werd onderzocht in hoeverre kinderen voedingsproducten kunnen herkennen als dierlijk of plantaardig en of ze kunnen identificeren of producten eetbaar zijn of niet.
WIE?
176 Amerikaanse kinderen in de leeftijd van 4 tot 7 jaar.
HOE?
Alle kinderen voerden twee sorteertaken uit. In de eerste taak sorteerden zij 13 producten op herkomst: dierlijk (zoals kaas en kip nuggets) of plantaardig (zoals frietjes en wortel). De producten werden afgebeeld op kaartjes die kinderen in een doos beplakt met blaadjes (plantaardig) of een vachtje (dierlijk) moesten doen. In de tweede taak sorteerden de kinderen 14 producten op eetbaarheid voor mensen: producten die normaalgesproken worden geconsumeerd in Amerika (kip en tomaat) en producten die dat niet worden (hond en zand). De producten die kinderen sorteerden als eetbaar deden zij in een plastic mond; de producten die ze sorteerden als niet-eetbaar deden ze in een prullenbak.
RESULTATEN
Resultaten van de sorteertaak over de herkomst van voedsel lieten zien dat bijna alle dierlijke producten (met uitzondering van melk) onjuist werden gesorteerd als niet-dierlijk door ten minste 30% van de kinderen. Meer dan een derde van de kinderen (36-41%) classificeerde verschillende soorten vlees (hamburger, hotdogs, bacon) incorrect als plantaardig. Hierbij maakte jongere kinderen (4-5 jaar) meer sorteerfouten dan oudere kinderen (6-7 jaar), specifiek wanneer het ging om vlees en andere dierlijke producten (zoals kaas en melk).
Resultaten van de sorteertaak over de eetbaarheid van voedsel lieten zien dat de vier meest gemaakte fouten gingen over de dieren die in Westerse landen frequent geconsumeerd worden. Meer dan 65% van de kinderen classificeerde koe, varken en kip als niet-eetbaar (voor vis was dit 33%). Dit percentage was hoger voor zoogdieren en voor jongere kinderen: meer dan 80% van de 4-tot-5-jarigen classificeerde koeien en varkens als niet OK om te eten. Ook in deze taak maakten jongere kinderen meer fouten dan oudere kinderen, specifiek op items die gingen over de eetbaarheid van dieren.
DETAILS
Hahn, E. R., Gillogly, M., & Bradford, B. E. (2021). Children are unsuspecting meat eaters: An opportunity to address climate change. Journal of Environmental Psychology, 78, 101705. https://doi.org/10.1016/j.jenvp.2021.101705
Deze sci-fly werd geschreven door Levie Karssen (Behavioural Science Institute, Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
*Dutch follows English*
Do you drink? And if so, do you notice anything about your emotions before and after drinking? Some people reported that they use alcohol to cope with unpleasant emotions, such as sadness and anxiety. Some said that they used it for enhancing pleasant emotions, such as excitement or relaxation (1). Do these examples of alcohol-related emotions ring a bell with you?
Psychologists have been interested to find out whether emotions can serve as predictors of alcohol (mis)use in order to unravel who is likely to use more alcohol and when people are prone to drinking. Unfortunately, psychologists arrived at mixed findings in testing if the presence of emotions and alcohol use are statistically related. Recent attempts in summarizing published data from the past decades only found trivial-to-small daily associations between emotions and alcohol use, for example, an effect of 0.04 to 0.07 additional drinks on a day high in pleasant emotions (2,3).
These somewhat underwhelming findings could be due to the possibility that drinking is not associated by the mere presence or absence of emotions, but with emotion differentiation. You might think, “What is emotion differentiation?” Conceptually, emotion differentiation is an integrated skill of using emotion vocabulary to describe emotions experienced (4). Sometimes emotions are highly differentiated so that they are well distinguished and labelled (“I am more like disappointed, but not angry”; “I feel proud and triumphant!”). But sometimes we just feel good/bad without knowing precisely what’s going on. In that case, low emotion differentiation might happen, and you aren’t aware of the qualitative differences between the emotions you experience, or when you experience different emotions, but you have difficulty naming them.
So, how is alcohol use related to emotion differentiation? In a study where young adults reported their emotions multiple times daily over 21 days, it was found that less differentiation of unpleasant emotions was associated with more alcohol consumption in combination with intense emotions prior to drinking activities (5). In other words, if one feels miserable without being able to put the feelings into words before going for a drink, one is likely to drink more.
Alcohol problem is also related to the differentiation of pleasant emotions. A study with young adults who used alcohol moderately to heavily found that, the more drinking problems they acknowledged, the less likely they gave differentiated responses on pleasant emotions they experienced over 28 days of data collection (6). Please note that emotion differentiation and drinking were measured at about the same time, so it cannot be inferred that one causes the other. But this finding does make use reflect on the role of pleasant emotions in alcohol use: Are these young drinkers less skilled in labelling “feeling good” into distinct emotions of joy, excitement, enthusiasm etc.? Is it possible that drinkers mix up the “feeling good” from drinking with some specific positive emotions that they truly yearn for, say, feeling accomplished and content, and that’s why they keep using alcohol heavily?
We are not yet sure if these findings are generalizable to a broader population (especially in terms of age). But having read all these, did you reflect a bit more on how emotions are related to your drinking behaviour? For you, what are the pleasant emotions that are associated with drinking? Who knows, maybe by better differentiating our emotions we can better decide whether we should get a drink – or two.
This blog was written by Edmund Lo (PhD candidate at Radboud University) for RAD-blog, the blog about smoking, alcohol, drugs and diet.
References
*Disclaimer: Houd er rekening mee dat delen van deze blog automatisch zijn vertaald.*
Drink je? En zo ja, merkt u iets aan uw emoties voor en na het drinken? Sommige mensen meldden dat zij alcohol gebruiken om zich te beschermen tegen onaangename emoties, zoals verdriet en angst. Sommigen zeiden dat ze het gebruikten om aangename emoties te versterken, zoals opwinding of ontspanning (1). Doen deze voorbeelden van aan alcohol gerelateerde emoties bij u een belletje rinkelen?
Psychologen hebben onderzocht of emoties kunnen dienen als voorspellers van alcohol(mis)gebruik, om te ontrafelen wie meer alcohol gebruikt en wanneer mensen geneigd zijn te drinken. Helaas kwamen psychologen tot gemengde bevindingen bij het testen of de aanwezigheid van emoties en alcoholgebruik statistisch met elkaar samenhangen. Recente pogingen om gepubliceerde gegevens van de laatste decennia samen te vatten vonden slechts triviale tot kleine dagelijkse associaties tussen emoties en alcoholgebruik, bijvoorbeeld een effect van 0,04 tot 0,07 extra drankjes op een dag met veel aangename emoties (2, 3).
Deze enigszins ondermaatse bevindingen zouden te wijten kunnen zijn aan de mogelijkheid dat drinken niet geassocieerd wordt door de loutere aan- of afwezigheid van emoties, maar door de differentiatie van emoties. Je zou kunnen denken: “Wat is emotiedifferentiatie?” Conceptueel gezien is emotiedifferentiatie een geïntegreerde vaardigheid van het gebruik van emotievocabulaire om ervaren emoties te beschrijven (4). Soms zijn emoties sterk gedifferentieerd, zodat ze goed te onderscheiden en te labelen zijn (“Ik ben eerder teleurgesteld, maar niet boos”; “Ik voel me trots en triomfantelijk!”). Maar soms voelen we ons gewoon goed/slecht zonder precies te weten wat er aan de hand is. In dat geval kan er sprake zijn van lage emotiedifferentiatie, en ben je je niet bewust van de kwalitatieve verschillen tussen de emoties die je ervaart, of wanneer je verschillende emoties ervaart, maar moeite hebt ze te benoemen.
Dus, hoe is alcoholgebruik gerelateerd aan emotiedifferentiatie? In een studie waarbij jonge volwassenen gedurende 21 dagen meerdere malen per dag hun emoties rapporteerden, bleek dat minder differentiatie van onaangename emoties samenhing met meer alcoholgebruik in combinatie met intense emoties voorafgaand aan drinkactiviteiten (5). Met andere woorden, als men zich ellendig voelt zonder de gevoelens onder woorden te kunnen brengen voordat men gaat drinken, zal men waarschijnlijk meer drinken.
Alcoholproblemen houden ook verband met de differentiatie van aangename emoties. Uit een studie met jongvolwassenen die matig tot zwaar alcohol gebruikten, bleek dat hoe meer drankproblemen zij erkenden, hoe minder waarschijnlijk het was dat zij gedifferentieerde antwoorden gaven op aangename emoties die zij ervoeren gedurende 28 dagen dataverzameling (6). Merk op dat zowel emotiedifferentiatie als drinken op ongeveer hetzelfde tijdstip werden gemeten, zodat niet kan worden afgeleid dat het ene het andere veroorzaakt. Maar deze bevinding doet wel nadenken over de rol van aangename emoties bij alcoholgebruik: Zijn deze jonge drinkers minder bedreven in het labelen van “zich goed voelen” in aparte emoties van vreugdevol, opgewonden, enthousiast enz. Is het mogelijk dat de drinkers het “zich goed voelen” van het drinken verwarren met bepaalde specifieke positieve emoties waarnaar zij echt verlangen, bijvoorbeeld een gevoel van voldoening en tevredenheid, en dat zij daarom zwaar blijven drinken?
We weten nog niet zeker of deze bevindingen generaliseerbaar zijn naar een bredere populatie (vooral wat betreft leeftijd). Maar nu u dit alles gelezen heeft, hebt u nog wat nagedacht over hoe emoties verband houden met uw drinkgedrag? Wat zijn voor u de aangename emoties die samengaan met drinken? Wie weet, misschien kunnen we door onze emoties beter te onderscheiden beter beslissen of we een drankje – of twee – moeten nemen.
Deze blog is geschreven door Edmund Lo (PhD kandidaat Radboud Universiteit) voor RAD-blog, de blog over roken, alcohol, drugs en dieet.