Sci-Fly
Op deze pagina vind je korte, hapklare samenvattingen van interessant recent onderzoek naar Roken, Alcohol, Drugs en/ of Dieet. Mooie manier om up-to-date te blijven van wat er gebeurt in de literatuur!
Op deze pagina vind je korte, hapklare samenvattingen van interessant recent onderzoek naar Roken, Alcohol, Drugs en/ of Dieet. Mooie manier om up-to-date te blijven van wat er gebeurt in de literatuur!
English follows Dutch
Je hoort vaak om je heen dat sociale media negatief kunnen zijn voor je lichaamsbeeld. Maar is dit echt zo? Heb jij zelf ook dit gevoel of valt het wel mee? Wellicht hangt het af van de content die je bekijkt. Recent hebben onderzoekers antwoord proberen te vinden op deze vragen met een studie bij jonge vrouwen.
Misschien heb je het wel eens voorbij zien komen op bijvoorbeeld Instagram: #bodypositivity of #fitspiration content. Dit lijkt in eerste instantie onschuldig en positief, maar het is maar de vraag of het werkelijk een positief effect heeft op mensen. Ben je benieuwd wat dit soort posts doen met het lichaamsbeeld? Lees dan vooral door over het onderzoek van Fioravanti en collega’s (2023)!
Kern
Onderzoeksmethode
Wat?
Het doel was om met een experiment te onderzoeken wat het effect is van het voor één maand dagelijks bekijken van één van drie Instagram trends (body-positive, fitspiration of neutrale content) op vier psychologische variabelen (positief en negatief humeur, lichaamstevredenheid en uiterlijke vergelijking).
Hoe?
De onderzoekers maakten drie Instagram-profielen: 1) met body-positivity foto’s, 2) met fitspiration foto’s en 3) met neutrale foto’s (over bijvoorbeeld dieren, planten, landschap, reizen en steden).
De deelnemers werden willekeurig ingedeeld tot de body-positive, fitspiration of neutrale groep. Zij moesten voor één maand de gemaakte profielen en de meest populaire bijbehorende hashtags volgen (bijv. #BodyPositive, #fitmotivation of #nature).
In dezelfde maand gaven deelnemers elke dag antwoord op een aantal vragen. Negatief humeur werd gemeten als in hoeverre ze zich depressief, angstig en boos voelden. Positief humeur als in hoeverre ze zich zelfverzekerd en blij voelden. Lichaamstevredenheid werd gemeten met vragen over hoe tevreden ze zijn over hun lichaam. Verder werd gemeten in hoeverre ze hun uiterlijk vergelijken met dat van anderen.
Fun fact: De gebruikte methode is een intensieve, longitudinale meetmethode, ook wel een ‘ervaring steekproef methode’ (experience sampling method (ESM)) of dagelijks dagboekstudie genoemd.
Wie?
Er deden 122 Italiaanse Instagram-gebruikers mee. Zij waren vrouwen van gemiddeld 22 jaar, waarvan het merendeel student.
Bespreking resultaten
Conclusie: Body positive content (gericht op het laten zien van ‘echte’ lichamen) lijkt beter voor je lichaamsbeeld en humeur dan fitspiration (gericht op motivatie om te sporten en gezond te eten), maar bij elk type content is er het risico dat je jezelf (negatief) vergelijkt met anderen.
Belangrijk: Dit onderzoek is nu alleen gedaan bij Italiaanse vrouwen, het is dus niet zeker of dit ook geldt in andere landen en groepen. Daarnaast konden de vrouwen nog steeds andere content volgen, dus vrouwen die in de body-positive groep zaten, hebben misschien ook fitspiration content gezien gedurende de maand en andersom. Genoeg om verder te onderzoeken dus!
Details
Fioravanti, G., Svicher, A., Ceragioli, G., Bruni, V., & Casale, S. (2023). Examining the impact of daily exposure to body-positive and fitspiration Instagram content on young women’s mood and body image: An intensive longitudinal study. New Media & Society, 25(12), 3266-3288. https://doi.org/10.1177/14614448211038904
Deze sci-fly werd geschreven door Aafke Swinkels (Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
*Disclaimer: Please note that parts of this English blog were automatically translated.*
You often hear around you that social media can be negative for your body image. But is this really true? Do you have this feeling yourself or is it not so bad? Perhaps it depends on the content you view. Recently, researchers tried to answer these questions with a study of young women.
You may have seen it passing by on Instagram, for example, #bodypositivity or #fitspiration content. This seems innocent and positive at first, but it remains to be seen whether it really has a positive effect on people. Are you curious about what these types of posts do to body image? Then be sure to read on about Fioravanti and colleagues’ study (2023)!
Core
Research Method
What?
The goal was to use an experiment to investigate the effect of viewing one of three Instagram trends (body-positive, fitspiration, or neutral content) daily for one month on four psychological variables (positive and negative mood, body satisfaction and appearance comparison).
How?
The researchers created three Instagram profiles: 1) with body-positivity photos, 2) with fitspiration photos and 3) with neutral photos (about animals, plants, landscape, travel and cities, for example).
Participants were randomly assigned to the body-positive, fitspiration or neutral group. They had to follow the created profiles and the most popular associated hashtags (e.g. #BodyPositive, #fitmotivation or #nature) for one month.
During the same month, participants answered a series of questions each day. Negative mood was measured as to what extent they felt depressed, anxious and angry. Positive mood as to what extent they felt confident and happy. Body satisfaction was measured with questions about how satisfied they were with their bodies. It was also measured the extent to which they compared their appearance to that of others.
Fun fact: The method used is an intensive, longitudinal measurement method, also called an experience sampling method (ESM) or daily diary study.
Who?
122 Italian Instagram users participated. They were women with an average age of 22, the majority of whom were students.
Discussion results
Conclusion: Body positive content (focused on showing “real” bodies) seems better for your body image and mood than fitspiration (focused on motivation to exercise and eat healthy), but with any type of content there is the risk of comparing yourself (negatively) to others.
Important: This study has now only been done with Italian women, so it is not sure if this is true in other countries and groups. In addition, the women could still follow other content, so women who were in the body-positive group may also have seen fitspiration content during the month and vice versa. So plenty to investigate further!
Details
Fioravanti, G., Svicher, A., Ceragioli, G., Bruni, V., & Casale, S. (2023). Examining the impact of daily exposure to body-positive and fitspiration Instagram content on young women’s mood and body image: An intensive longitudinal study. New Media & Society, 25(12), 3266-3288. https://doi.org/10.1177/14614448211038904
This sci-fly was written by Aafke Swinkels (Radboud University) for RAD-blog, the blog on smoking, alcohol, drugs and diet.
*English follows Dutch*
Het veranderen van ons eetgedrag is een belangrijke pijler in het behalen van de klimaatdoelen. De transitie van dierlijke naar meer plantaardige (oftewel vegan) eetpatronen draagt namelijk bij aan het verminderen van de opwarming van het klimaat. Dit komt omdat de productie van dierlijke voedingsmiddelen een hogere CO2-uitstoot veroorzaakt en meer water vereist dan plantaardige producten. Deze studie onderzocht of het aanbieden van vegan kookworkshops op scholen mogelijk zou kunnen bijdragen aan deze transitie naar een meer plantaardig eetpatroon onder jongeren.
KERN
ONDERZOEKSMETHODE
WAT?
In deze studie werd onderzocht of het volgen van een vegan kookworkshop ervoor kan zorgen dat:
WIE?
155 Duitse jongeren in de leeftijd van 10 tot 17 jaar
HOE?
Het onderzoek vond plaats op scholen. Om te beginnen kregen alle jongeren een presentatie over vijf redenen om veganistisch te eten (zie https://proveg.com/5-pros/). Vervolgens vulden zij een voormeting in, waarin ze rapporteerden over de mate waarin zij vegan eten lekker vonden smaken en hoe belangrijk ze het vonden om vegan te eten. Ook werden er vragen gesteld over voorschrijvende normen (bijv. “Leerlingen op mijn school vinden het belangrijk dat ik minder vlees eet”) en beschrijvende normen (bijv. het aantal dagen dat een klasgenoot vegan at in de afgelopen 7 dagen) rondom vegan eten. Na het invullen van de voormeting volgden de jongeren in kleine groepjes (3-6 jongeren) een kookworkshop. Onder begeleiding van een onderzoeker en leerkracht kookte de groep samen een veganistische spaghetti en een vegan muffin als toetje. Nadat iedereen uitgegeten was, vulden de jongeren de nameting in.
RESULTATEN
DETAILS
Jans, L., Koudenburg, N., & Grosse, L. (2023). Cooking a pro-veg* n social identity: the influence of vegan cooking workshops on children’s pro-veg* n social identities, attitudes, and dietary intentions. Environmental Education Research, doi: 10.1080/13504622.2023.2182750.
Deze sci-fly werd geschreven door Levie Karssen (Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
Changing our eating behavior is an important goal in achieving the climate goals. The transition from animal to more plant-based (or vegan) eating patterns contributes to reducing global warming. This is because animal-based food production produces higher CO2 emissions and requires more water than plant-based products. This study investigated whether offering vegan cooking workshops in schools could contribute to this transition to a more plant-based diet among young people.
CORE
RESEARCH METHOD
WHAT?
This study investigated whether attending a vegan cooking workshop could stimulate that:
WHO?
155 German youngsters aged 10 to 17 years old
HOW?
The study took place in schools. To begin, all youngsters were given a presentation on five reasons to eat vegan (see https://proveg.com/5-pros/). Then they filled out a pretest, reporting on how much they liked the taste of vegan food and how important they thought it was to eat vegan. They were also asked questions about prescriptive norms (e.g., “Students at my school think it is important that I eat less meat”) and descriptive norms (e.g., the number of days a classmate ate vegan in the past 7 days) surrounding eating vegan. After completing the pre-measurement, youngsters followed a cooking workshop in small groups (3-6 youngsters). Under the guidance of a researcher and teacher, the group cooked a vegan spaghetti and a vegan muffin for dessert together. After everyone finished eating the meal, the youngsters completed the post-measurement.
RESULTS
This sci-fly was written by Levie Karssen (Radboud University) for RAD-blog, the blog on smoking, alcohol, drugs and diet.
*English follows Dutch*
Voedingsetiketten zijn de uiterst informatieve labels die rondom voedingsmiddelen gewikkeld zijn. Ze bevatten belangrijke informatie over bijvoorbeeld de ingrediënten en de hoeveelheid vetten, suikers, vezels, eiwitten en andere voedingsstoffen die aanwezig zijn in een product. Het goed lezen en begrijpen van deze labels is belangrijk voor een gezond eetpatroon omdat het je helpt om weloverwogen keuzes te maken over wat je eet en je bewust te zijn van welke voedingsstoffen je eet. Toch blijkt uit wetenschappelijk onderzoek dat veel consumenten tijdens het kopen van voedsel niet naar voedingsetiketten kijken of de informatie niet begrijpen1,2. In deze blog ga ik daarom in op de potentie van het goed kunnen lezen en begrijpen van voedingsetiketten en de kansen die hier liggen voor de preventie/vermindering van overgewicht en obesitas.
Overgewichta en obesitasb onder de Nederlandse bevolking is een groeiend probleem3. In 2022 had 50,2% van de volwassen Nederlanders overgewicht en 15,1% had obesitas4. Dit is zorgelijk omdat we weten dat overgewicht/obesitas het risico op gezondheidsproblemen (o.a. hart- en vaatziekten, suikerziekte type 2 en verschillende vormen van kanker) verhoogd5 en de gevolgen voor de maatschappij zijn groot (denk o.a. aan zorgkosten en verminderde arbeidsparticipatie)6.
Hoe kunnen we de stijgende trend in het aantal Nederlanders met overgewicht/obesitas stoppen? Een van de mogelijke oplossingen ligt bij het goed kunnen lezen en begrijpen van informatie op voedingsetiketten. Wetenschappelijk onderzoek laat namelijk zien dat het lezen van voedingsetiketten positieve impact kan hebben op onze gezondheid7,8,9. Zo laten onderzoeken bijvoorbeeld zien dat deelnemers die voedingsetiketten lezen over het algemeen een gezonder eetpatroon hebben dan deelnemers die voedingsetiketten niet lezen7,8 en dat gemiddeld gezien de Body Mass Index (BMI) van deelnemers die voedingsetiketten lezen lager ligt dan de BMI van deelnemers die geen voedingsetiketten lezen9.
Als mensen die voedingsetiketten lezen over het algemeen gezonder eten en een lagere BMI hebben, waarom lezen we dan niet allemaal voedingsetiketten? Hoewel het een eenvoudige taak lijkt om voedingsetiketten te bekijken bij het kopen van een product, heeft onderzoek aangetoond dat informatie op voedingsetiketten moeilijk te begrijpen en correct te interpreteren is1,2,10. Zo weten we dat mensen over het algemeen eenvoudige begrippen begrijpen zoals ‘vet’, ‘suiker’ of ‘zout’ maar moeite hebben met het begrijpen van begrippen zoals ‘cholesterol’ of ‘vetzuren’1. Ook het begrijpen van de rol van verschillende voedingsstoffen in hun dieet, het omzetten van informatie van gram per 100 gram naar gram per portie en portiegrootte blijkt moeilijk1. Bovendien blijkt het vermogen om informatie accuraat te interpreteren af te nemen naarmate de complexiteit toeneemt1,2.
Hoe kunnen we onze vaardigheden in het lezen en interpreten van voedingsetiketten vergroten? Er bestaan veel handige hulpmiddelen die mensen die bewustere voedsel keuzes willen maken, gezonder willen eten of gewoon meer willen weten over voeding, kunnen gebruiken om hun vaardigheden in het lezen van voedingsetiketten te verbeteren. Zo ontwikkelde het Voedingscentrum bijvoorbeeld de ‘Kies Ik Gezond?’ app waarmee je producten kunt scannen en eenvoudig en snel meer te weten kan komen over ingrediënten en voedingsstoffen die in een product zitten11. Ook ontwikkelde het Voedingscentrum de ‘Mijn Eetmeter’ app waarmee je je eigen eetpatroon kunt monitoren en handige tips krijgt voor (gezondere) alternatieven12.
Haal jij vanavond de boodschappen? Kijk eens naar de voedingsetiketten en gebruik de bovenstaande tips om bewuste voedingskeuzes te maken en meer te leren over voeding. Kleine aanpassingen kunnen al een groot verschil maken!
Deze blog is geschreven door Kirsten van Hooijdonk (Behavioural Science Institute, Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs & dieet.
Notes:
References
*Disclaimer: Please note that parts of this blog have been automatically translated.*
Food labels are the highly informative labels wrapped around foods. They contain important information about, for example, ingredients and the amount of fats, sugars, fibers, protein and other nutrients present in a product. Reading and understanding the information on these labels is important for a healthy diet because it helps you to make informed choices about what you eat and to be aware of what nutrients you are eating. However, scientific research shows that many consumers do not look at food labels while buying food or do not understand the information1,2. In this blog, I therefore discuss the potential of being able to read and understand food labels and the opportunities for preventing/reducing overweight and obesity.
Overweighta and obesityb among the Dutch population is a growing problem3. By 2022, 50.2% of Dutch adults were overweight and 15.1% were obese4. This is worrisome because we know that overweight/obesity increases the risk of health problems (including cardiovascular disease, type 2 diabetes and various forms of cancer)5 and the consequences for society are great (think e.g. of healthcare costs and reduced labour participation)6.
How can we stop the rising trend in the number of overweight/obese Dutch people? One possible solution lies in being able to properly read and understand information on food labels. Scientific research shows that reading food labels can have a positive impact on our health7,8,9. For example, studies show that participants who read food labels generally have healthier diets than those who do not read food labels7,8 and that, on average, the Body Mass Index (BMI) of participants who read food labels is lower than the BMI of participants who do not read food labels9.
If people who read food labels generally have healthier diets and lower BMI, why don’t we all read food labels? Although it seems like an easy task to look at food labels when purchasing a product, research has shown that information on food labels is difficult to understand and interpret correctly1,2,10. For example, we know that people generally understand simple terms such as ‘fat’, ‘sugar’ or ‘salt’ but have difficulty understanding terms such as ‘cholesterol’ or ‘fatty acids’1. Also understanding the role of different nutrients in their diet, converting information from grams per 100 grams to grams per serving and portion sizes seems difficult1. Additionally, as complexity increases, the ability to interpret information accurately appears to decrease1,2.
How can we increase our food labelling reading and interpreting skills? There are many useful tools that individuals who would like to make more conscious food choices, adopt healthier diets or just want to know more about nutrition can use to improve their food label reading skills. For example, The Netherlands Nutrition Centre developed the ‘Kies Ik Gezond? (Do I choose healthy?)’ app that allows you to scan products and easily and quickly find out more about ingredients and nutrients in a product11. The Netherlands Nutrition Centre also developed the ‘Mijn Eetmeter (My Food Monitor)’ app with which you can monitor your own eating pattern and get tips for (healthier) alternatives12.
Are you picking up the groceries tonight? Take a look at the food labels and use the tips above to make conscious food choices/learn more about nutrition. Small adjustments can already make a big difference!
This blog was written by Kirsten van Hooijdonk (Behavioural Science Institute, Radboud University) for RAD-blog, the blog on smoking, alcohol, drugs & diet.
Notes:
Referenties
*English follows Dutch*
Fysieke activiteit vermindert de directe hunkering naar verslavende middelen. Toch werkt fysieke activiteit op de lange termijn vaak niet bij de behandeling van verslaving, zoals bijvoorbeeld roken1. Hoe komt dit? En belangrijker: Hoe kunnen we dit veranderen? Uit onderzoek blijkt dat mensen fysieke activiteit niet volhouden op de lange termijn. De mensen die fysieke activiteit wel continueren komen vaker van hun verslaving af2. Maar hoe zorgen we dan dat mensen fysieke activiteit langdurig volhouden?
Om fysieke activiteit in het algemeen vol te houden is het belangrijk om het (soort) activiteitsniveau aan te passen aan de wensen en mogelijkheden van het individu. Daarnaast denk ik dat binnen de verslavingscontext meer wordt bereikt als fysieke activiteit direct wordt ingezet om met persoonlijke verslavingsgevoeligheden om te gaan. Verslavingsgevoeligheden zijn eigenschappen van een persoon zelf die gevoelens van hunkering naar middelen versterken. Sommige mensen gaan middelen gebruiken omdat ze stress of specifieke negatieve emoties ervaren, terwijl anderen met name worden getriggerd door het zien of ruiken van middelen3.
Therapeuten kunnen helpen bij het inzichtelijk maken van deze persoonlijke verslavingsgevoeligheden, via bijvoorbeeld cognitieve gedragstherapie. Deze inzichten kunnen dan vervolgens direct gebruikt worden in ‘als-dan-plannen’ die de fysieke activiteit ondersteunen. Bijvoorbeeld: ‘Als ik gestresst ben, dan ga ik actief wandelen’. Of: ‘Als ik negatieve gedachten heb, dan doe ik 10 push-ups’.
Moraal van deze blog? Als fysieke activiteit direct en structureel wordt ingezet om persoonlijke verslavingsgevoeligheden ‘de kop in te drukken’ wordt een nieuwe gewoonte ontwikkeld. Deze nieuwe gewoonte vervangt het oude verslavende gedrag. Dit zal vervolgens ook op ‘brein-niveau’ tot veranderingen leiden, waardoor de verslavingsgevoeligheid afneemt. Dit komt niet alleen doordat nieuwe reacties worden aangeleerd, maar ook doordat fysieke activiteit zelf belonend kan zijn. Hierdoor vervangt het deels de belonende effecten van middelen. Ik hoop dat we op deze wijze verslaving beter kunnen verslaan met beweging. De toekomst gaat dit (hopelijk) leren!
Deze blog werd geschreven door dr. Junilla Larsen (Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
Referenties/bronnen
*Disclaimer: Please note that parts of this blog have been automatically translated.*
Physical activity reduces immediate cravings for addictive substances. Yet long-term physical activity often does not work in the treatment of addiction, such as smoking1. Why is this? And more importantly, how can we change this? Research shows that people do not sustain physical activity over the long term. Those people who do continue physical activity are more likely to get rid of their addiction2. So how do we ensure that people maintain physical activity long-term?
To sustain physical activity in general, it is important to adapt the level (type) of activity to the individual’s desires and abilities. In addition, I believe that within the addiction context, more is achieved when physical activity is used directly to deal with personal addiction sensitivities. Addiction sensitivities are characteristics of a person’s self that reinforce feelings of craving for substances. Some people start using substances because they experience stress or specific negative emotions, while others are particularly triggered by seeing or smelling substances3.
Therapists can help in understanding these personal addiction sensitivities, through cognitive behavioral therapy, for example. These insights can then be used directly in “if-then plans” that support physical activity. For example, “If I’m stressed, I take an active walk. Or, ‘If I have negative thoughts, I do 10 push-ups’.
Moral of this blog? When physical activity is used directly and structurally to “quell” personal addictions, a new habit is developed. This new habit replaces the old addictive behavior. This will then lead to changes at the ‘brain level’ as well, reducing addiction sensitivity. This is not only because new responses are learned, but also because physical activity itself can be rewarding. As a result, it partially replaces the rewarding effects of substances. In this way, I hope we can better beat addiction with exercise. The future will (hopefully) tell us!
This blog was written by Dr. Junilla Larsen (Radboud University) for RAD-blog, the blog on smoking, alcohol, drugs and diet.
*Dutch follows English*
In 2020, the COVID-19 pandemic forced many people worldwide to stay at home, those in Indonesia included. During these lockdowns, Indonesian governments implemented several restriction measures (i.e., closed all learning institutions and public facilities, such as restaurants, sport facilities, and cinemas) to prevent the spread of COVID-19. All learning institutions and public facilities, such as restaurants, sport facilities, and cinemas were closed for an extensive duration. Schools were no exception – they remained closed for almost two years (from March 2020 to January 2022). As a result, adolescents spent most of their time at home.
Previous studies have shown that, during the lockdown, adolescents generally ate more sweets and snacks1,2, but burnt less calories through physical activity3,4. Given that weight development is most importantly affected by changes in (the balance between) energy intake and expenditure, it is not surprising that previous studies have found weight increases among children and adolescents in Europe and Asia1,5,6,7.
We had expected to see the same pattern from 411 adolescents in Indonesia from higher socio-economic position (pre-registered, OSF; https://osf.io/kh5yb/). In contrast to the previous studies in Europe and Asia, our participants had a lower standardized body mass index (zBMI) or weight decreasing during COVID-19 (June-September 2021) compared to the pre-COVID-19 situation (October-December 2019). Moreover, our finding showed that most adolescents with higher zBMI (or higher risk to be overweight) shown stronger decreasing trends during the lockdown of COVID-19. The following might be the reasons behind these results: first, previous studies in western countries showed that higher socio-economic families present an environment where adolescents can access easily healthier food8,9. In Indonesia, due to lockdown, the adolescents ate most of all meals at home, making them less likely to consume junk food which is usually consumed outside of home, such as at schools and their surroundings10. Adolescents´ food intake was influenced more by their parents. Second, during the lockdown adolescents might be more physically active (i.e., more walking and playing outdoor). Two previous studies7,11 showed that Indonesian adolescents were more physically active during the lockdown, whereas studies in western countries mostly showed lower average physical activity during the lockdown compared to before4,12. This might be related to their ways of commuting: Adolescents in Indonesia from higher SEP usually go to school by car or motorbike, in contrast to students in Europe who usually go to school by walking or by bike. So, when there was no schooling, European students, had less physical activity from commuting, but not Indonesian students.
Overall, our findings suggest that Indonesian students’ zBMI decreased during COVID-19, which was opposite to what previously found among other Asian and European students. Contextual changes can affect adolescents’ calories intake and burning. Improving access to healthy food in home and encouraging parents to bring positive influence towards food intake might be promising strategies for Indonesian adolescents´ weight management.
This blog was written by Eveline Sarintohe (PhD student Behavioural Science, Radboud University) for RAD-blog, the blog about smoking, alcohol, drugs and diet.
Referenties
*Disclaimer: Houd er rekening mee dat delen van deze blog automatisch zijn vertaald.*
In 2020 dwong de COVID-19 pandemie veel mensen wereldwijd om thuis te blijven, ook in Indonesië. Tijdens deze lockdowns voerden Indonesische regeringen verschillende beperkende maatregelen in (zoals het sluiten van alle onderwijsinstellingen en openbare faciliteiten, zoals restaurants, sportfaciliteiten en bioscopen) om de verspreiding van COVID-19 te voorkomen. Alle leerinstellingen en openbare faciliteiten, zoals restaurants, sportfaciliteiten en bioscopen werden voor een lange periode gesloten. Scholen waren geen uitzondering – ze bleven bijna twee jaar dicht (van maart 2020 tot januari 2022). Als gevolg daarvan brachten jongeren de meeste tijd thuis door.
Eerdere onderzoeken hebben aangetoond dat adolescenten tijdens de lockdown over het algemeen meer snoep en snacks aten1,2, maar minder calorieën verbrandden door lichamelijke activiteit 3,4. Gezien het feit dat de ontwikkeling van het gewicht het meest beïnvloed wordt door veranderingen in (de balans tussen) energie-inname en -uitgaven, is het niet verrassend dat eerdere studies gewichtstoenames hebben gevonden bij kinderen en adolescenten in Europa en Azië1,5,6,7.
We hadden verwacht hetzelfde patroon te zien bij 411 adolescenten in Indonesië uit een hogere sociaaleconomische positie (voorgeregistreerd, OSF; https://osf.io/kh5yb/). In tegenstelling tot de eerdere studies in Europa en Azië hadden onze deelnemers een lagere gestandaardiseerde body mass index (zBMI) of gewichtsafname tijdens COVID-19 (juni-september 2021) in vergelijking met de situatie vóór COVID-19 (oktober-december 2019). Bovendien toonden onze bevindingen aan dat de meeste adolescenten met een hogere zBMI (of hoger risico op overgewicht) sterkere dalende trends vertoonden tijdens de lockdown van COVID-19. De volgende redenen zouden aan deze resultaten ten grondslag kunnen liggen: ten eerste toonden eerdere onderzoeken in westerse landen aan dat gezinnen met een hogere sociaaleconomische status een omgeving bieden waarin adolescenten gemakkelijk toegang hebben tot gezonder voedsel8,9. In Indonesië aten de adolescenten als gevolg van de opsluiting de meeste maaltijden thuis, waardoor ze minder snel junkfood aten, dat gewoonlijk buitenshuis wordt genuttigd, zoals op school en in hun omgeving10. De voedselinname van adolescenten werd meer beïnvloed door hun ouders. De voedselinname van adolescenten werd meer beïnvloed door hun ouders. Ten tweede zouden adolescenten tijdens de lockdown meer lichamelijk actief kunnen zijn (d.w.z. meer wandelen en buitenspelen). Twee eerdere onderzoeken7,11 toonden aan dat Indonesische adolescenten lichamelijk actiever waren tijdens de lockdown, terwijl onderzoeken in westerse landen meestal een lagere gemiddelde fysieke activiteit lieten zien tijdens de lockdown in vergelijking met daarvoor4,12. Dit kan te maken hebben met hun manier van bewegen. Dit kan verband houden met hun manier van reizen: Jongeren in Indonesië van hogere SEP gaan meestal met de auto of motor naar school, in tegenstelling tot leerlingen in Europa die meestal lopend of op de fiets naar school gaan. Dus als er geen school was, hadden Europese studenten minder lichaamsbeweging door het woon-werkverkeer, maar Indonesische studenten niet.
In het algemeen suggereren onze bevindingen dat de zBMI van Indonesische studenten daalde tijdens COVID-19, wat tegengesteld was aan wat eerder werd gevonden onder andere Aziatische en Europese studenten. Veranderingen in de context kunnen de calorie-inname en verbranding van adolescenten beïnvloeden. Het verbeteren van de toegang tot gezond voedsel thuis en het aanmoedigen van ouders om een positieve invloed uit te oefenen op de voedselinname zouden veelbelovende strategieën kunnen zijn voor gewichtsbeheersing bij Indonesische adolescenten.
Deze blog is geschreven door Eveline Sarintohe (promovendus Gedragswetenschappen, Radboud Universiteit) voor RAD-blog, de blog over roken, alcohol, drugs en voeding.
*English follows Dutch*
”Uit onderzoek van studentencollectief ‘Lieve Mark’ blijkt dat een uitwonende eerstejaarsstudent gemiddeld 55 glazen alcohol per week drinkt” schreef staatssecretaris van Ooijen op 22 juni op Twitter1. Hij schreef dit naar aanleiding van een gesprek met studentenverenigingen en -initiatieven. Gemiddeld 55 glazen per week, dat betekent elke dag zo’n 8 glazen alcohol (7×8=56), of op 3 dagen per week zo’n 18 glazen alcohol (3×18=54). En als dat een gemiddelde is dan betekent het dat er ook (veel) studenten zijn die meer dan 55 glazen per week drinken. Dat klinkt in mijn oren bijna onmogelijk. Ook bij EenVandaag (AvroTros) vonden ze dit zo’n hoog aantal dat ze zich afvroegen of er hier sprake is van ‘feit of fictie’? Ze gingen daarvoor in gesprek met Martijn Janse (oprichter ‘Lieve Mark’)2. Hij lichtte toe dat de enquête uitgezet is onder ±700 studenten, maar dat dit niet een representatieve groep studenten betreft. Het onderzoek richtte zich namelijk specifiek op uitwonende hbo en wo studenten, die bijvoorbeeld in studentenhuizen wonen en actief zijn binnen het studentenleven.
Recent hebben we de cijfers van het Healthy Student Life3 project wat betreft alcoholgebruik onder studenten op een rijtje gezet (N=~3600 studenten van de Radboud Universiteit)4. In mei/juni 2022 dronken mannelijke studenten gemiddeld ruim 9 glazen alcohol per week en vrouwelijke studenten ruim 5 glazen alcohol per week (totale groep, niet geselecteerd op woonsituatie). Dit is veel minder dan de 55 glazen uit het onderzoek enquête van ‘Lieve Mark’. Toch vonden we onze eigen cijfers al verontrustend omdat er sprake lijkt te zijn van een inhaalslag na de COVID-19 pandemie, waarbij het alcoholgebruik zelfs hoger is dan vóór de pandemie4.
Natuurlijk maakte dit mij nieuwsgierig naar de invloed van woonsituatie op alcoholgebruik in het Healthy Student Life project. Wat blijkt? Uitwonende studenten drinken inderdaad significant meer dan thuiswonende studenten. Dit hebben we ook al in eerder onderzoek gevonden (tijdens de COVID-19 pandemie)5,. Ook bleek dat Bachelor studenten gemiddeld meer drinken dan Master studenten. Het hoogste gemiddelde lag bij 13 glazen per week voor mannelijke bachelor studenten die samen met huisgenoten (dus bijvoorbeeld in studentenhuizen) wonen. Extreme aantallen van meer dan 55 glazen per week werden door slechts 12 van de 3592 studenten (0,3%) gerapporteerd.
Ondanks dat er verschillen zijn tussen de enquête van Lieve Mark en het Healthy Student Life project wat betreft (a) deelnemers (geworven via studentenorganisaties versus een meer representatieve studentenpopulatie), (b) de uitkomsten (veel hoger gemiddeld alcoholgebruik bij de enquête van Lieve Mark dan het Healthy Student Life project) en (c) het moment waarop de enquête afgenomen is (recent versus een jaar geleden) is het een feit dat alcoholgebruik en het studentenleven onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Er lijken subgroepen te zijn die meer drinken dan andere groepen. Uit onze Healthy Student Life data blijkt bijvoorbeeld ook dat 1 op de 10 studenten (10,4%) nog nooit alcohol heeft gedronken. Omdat hoog alcoholgebruik schadelijke gevolgen kan hebben zoals black-outs, onveilig seksueel gedrag, studieproblemen, depressie en angst6 is het belangrijk om het alcoholgebruik onder (subgroepen) studenten te matigen. Dit is ook één van de doelen van het Nationaal Preventieakkoord7. Maar hoe? Allereerst denk ik dat het alleen lukt als er preventie en interventiestrategieën ontwikkeld worden samen met studenten en ten tweede denk ik dat het belangrijk is om hierbij in te spelen op de sociale drinknorm (studenten denken dat hun medestudenten meer drinken dan dat ze daadwerkelijk doen en gaan daardoor zelf meer drinken). Als dat lukt dan wordt een bericht over studenten die 55 glazen alcohol per week drinken in de toekomst hopelijk afgedaan als fictie.
Deze blog is geschreven door Prof. dr. Jacqueline Vink (Behavioural Science Institute, Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs & dieet.
Referenties/bronnen
*Disclaimer: Please note that parts of this blog have been automatically translated.*
”Research by student collective ‘Dear Mark’ shows that a first-year student living away from home drinks an average of 55 glasses of alcohol per week,” wrote State Senator van Ooijen on Twitter on June 221. He wrote this in response to a conversation with student associations and initiatives. On average 55 glasses per week, that means about 8 glasses of alcohol every day (7×8=56), or on 3 days a week about 18 glasses of alcohol (3×18=54). And if that is an average then it means that there are also (many) students who drink more than 55 glasses per week. That sounds almost impossible to me. At EenVandaag (AvroTros) they also thought this was such a high number that they wondered whether this was ‘fact or fiction’? To this end, they went into conversation with Martijn Janse (founder of ‘Lieve Mark’)2. He explained that the survey was conducted among ±700 students, but that this was not a representative group of students. This is because the survey specifically focused on out-of-home college and university students, who, for example, live in student houses and are active in student life.
Recently, we listed the numbers of the Healthy Student Life3 project regarding alcohol consumption among students (N=~3600 students from Radboud University)4. In May/June 2022, male students drank an average of over 9 glasses of alcohol per week and female students drank over 5 glasses of alcohol per week (total group, not selected by living situation). This is much less than the 55 glasses from the “Dear Mark” research survey. Still, we already found our own numbers worrisome because students seem to be catching up after the COVID-19 pandemic, with alcohol consumption even higher than before the pandemic4.
Naturally, this made me curious about the influence of living situation on alcohol use in the Healthy Student Life project. What turns out? Students living away from home do indeed drink significantly more than students living at home (with their parents). We also found this in previous research (during the COVID-19 pandemic)5. Furthermore we found that Bachelor students on average drink more than Master students. The highest average was 13 glasses per week for male Bachelor students living with roommates (i.e., in dorms, for example). Extreme numbers of more than 55 glasses per week were reported by only 12 out of 3592 students (0.3%).
Despite there being differences between the Dear Mark survey and the Healthy Student Life project in terms of (a) participants (recruited through student organizations versus a more representative student population), (b) outcomes (much higher average alcohol consumption in the Dear Mark survey than the Healthy Student Life project) and (c) the timing of the survey (recent versus a year ago) the fact is that alcohol consumption and student life are inextricably linked. There seem to be subgroups that drink more than other groups. For example, our Healthy Student Life data also shows that 1 in 10 students (10.4%) have never drunk alcohol. Because high alcohol consumption can have harmful consequences such as blackouts, unsafe sexual behavior, study problems, depression and anxiety6, it is important to moderate alcohol consumption among (subgroups of) students. This is also one of the goals of the National Prevention Agreement7. But how? First of all, I think it can only succeed if prevention and intervention strategies are developed together with students and secondly, I think it is important to respond to the social drinking norm (students think their fellow students drink more than they actually do and therefore start drinking more themselves). If this succeeds then a report about students drinking 55 glasses of alcohol per week will hopefully be dismissed as fiction in the future.
This blog was written by Prof. Dr. Jacqueline Vink (Behavioural Science Institute, Radboud University) for RAD-blog, the blog on smoking, alcohol, drugs & diet.
*Do you want to read this blog in English? Now it is possible and very easy! On the top right of the website, you will see a small sign that says “Dutch”. Just click on it and switch from Dutch to English. Disclaimer: Please note that this sci-fly is automatically translated.*
Bewegen is goed voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid. Echter is het helaas het geval dat veel mensen te weinig bewegen. Zo laten cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zien dat ruim de helft van de Nederlanders te weinig beweegt.1 Het bevorderen van bewegen is daarom van groot gezondheidsbelang. Bewegingsapps (zoals RunKeeper en Strava) kunnen hier een veelbelovende rol in spelen. De mensen om ons heen (waaronder die in ons online netwerk) kunnen namelijk mogelijk invloed hebben op onze beweging. Deze invloed kan zich bijvoorbeeld uiten via sociale steun (zoals bij het krijgen van virtuele likes) of via sociale vergelijking (waarbij mensen hun eigen beweeggedrag evalueren aan de hand van het beweeggedrag van anderen). Het is echter nog niet bekend in welke mate dit online sociale netwerk daadwerkelijk invloed heeft op beweging (bijvoorbeeld hardlopen) en hoe deze invloed werkt (bijvoorbeeld via sociale steun of vergelijking). Dit is wat onderzoekers van de Radboud Universiteit in Nijmegen en de Rijksuniversiteit Groningen hebben onderzocht.
KERN
Foto door Karsten Winegeart via Unsplash
ONDERZOEKSMETHODE
WAT?
In dit onderzocht werd onderzocht in hoeverre het ontvangen van “Kudos” (virtuele likes) en de hardloop-activiteiten van vrienden die deze Kudos hebben gegeven effect heeft op hardloopgedrag van sporters in de bewegingsapp Strava. Zowel de frequentie (dagen per week) als de duur (uren per week) van het hardlopen van de geregistreerde bewegingsactiviteiten in de bewegingsapp werden gemeten door de onderzoekers.
WIE?
In het huidige onderzoek werden vijf bestaande Strava clubs geselecteerd die een uitbreiding waren van bestaande hardloopclubs. In totaal waren dit 329 Nederlandse deelnemers. De deelnemers deden 12 maanden mee aan de studie, gaven in totaal 19.026 Kudos aan elkaar, en registreerden 10.037 hardloop-activiteiten van in totaal 10.027 uur.
HOE?
Voor dit onderzoek werden gegevens geanalyseerd van gebruikers van de sport-app Strava. In deze app registreren sporters hun hardloopactiviteiten, waarbij de app bijhoudt hoe vaak er wordt gelopen en voor hoe lang. Ook kunnen Strava-gebruikers op activiteiten van anderen reageren binnen clubs (groepen van online vrienden), bijvoorbeeld door het geven van Kudos. Op basis van de gebruikersdata van de app werd voor deelnemers aan dit onderzoek bepaald hoe vaak en hoe lang zij hardliepen, welke deelnemers elkaar Kudos gaven en wie zogenaamde Kudos-vrienden waren.
RESULTATEN
Het onderzoek wees uit dat deelnemers meer gingen hardlopen als ze Kudos ontvingen op hun Strava-geregistreerde hardloop-activiteiten. Dit gold voor zowel de frequentie (dagen per week) als de duur (uren per week) van het hardlopen. Daarbij werd het volgende voorbeeld gegeven door de auteurs:
Beschouw twee fictieve hardlopers, A en B, die lid zijn van een willekeurige club uit een hypothetische populatie van Strava-clubs. De hardlopers zijn volledig identiek, behalve dat hardloper A kudos heeft gekregen van één clubgenoot meer dan hardloper B. In dat geval heeft hardloper A bijna 3% meer kans dan hardloper B om één sessie per week meer te gaan hardlopen.
Daarnaast werd gevonden het hardloopgedrag van deelnemers meer ging lijken op het hardloopgedrag van vrienden waarvan ze Kudos hebben ontvangen. Het bleek wel dat hardlopers met name meer gaan lijken op Kudos-vrienden die minder vaak en minder lang hardlopen, dan op kudos-vrienden die vaker en langer hardlopen dan zijzelf.
DETAILS
Franken, R., Bekhuis, H., & Tolsma, J. (2023). Kudos make you run! How runners influence each other on the online social network Strava. Social Networks, 72, 151-164.
1 In totaal voldeed 44 procent van de volwassenen in Nederland in 2022 aan de Beweegrichtlijnen van de Gezondheidsraad (Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor-kern CBS in samenwerking met RIVM, 2022). Voor volwassenen bestaan deze richtlijnen uit twee onderdelen. Ten eerste is het advies om minstens 2,5 uur per week matig intensieve inspanning (zoals wandelen of fietsen) uit te voeren over verschillende dagen. Ten tweede is het advies om minstens twee keer per week zogenaamde “spier- en botversterkende activiteiten” (zoals voetbal of krachttraining) te doen, voor ouderen gecombineerd met balansoefeningen (Gezondheidsraad, 2017). Bron: https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/rapportages/2023/on–gezonde-leefstijl-2022-opvattingen-motieven-en-gedragingen/4-sporten-en-bewegen.
Deze sci-fly werd geschreven door Nina van den Broek (Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
*Dutch follows English*
In today’s interconnected world, social media has become an integral part of adolescents’ lives, shaping how they communicate, connect, and even make decisions. However, along with its many benefits, excessive social media has oftentimes also been linked to certain negative outcomes, for instance, an increase in alcohol use. How does that work?
Imagine this: A 17-year-old girl sitting on her bed and scrolling through Instagram. Suddenly she comes across a post from a classmate who went out the previous night with a mix of beer, wine, and cocktails in the background. After seeing this, she feels like going out and drinking too. She texts her friend to ask if she wants to come along. The same night they go out and post how they went out to drink on their Instagram story.
This is not an uncommon sight and many explanations exist for this behavior. Social media platforms often present an idealized reality, with posts and images showcasing people enjoying alcohol in various social settings1. Seeing these portrayals can create a sense of social pressure, influencing individuals to imitate these behaviors to fit in or be perceived as more socially desirable2. The fear of missing out (FOMO) can play a significant role, as individuals may feel compelled to participate in similar activities and consume alcohol to feel included3,4.
At the same time, many social media users are passive users who consume content instead of posting it. Also seeing alcohol-related content from non-peers leads to the same increase in potential alcohol use. Especially, with the prominent presence of influencers, who show excessive drinking or portray alcohol as an integral part of their lifestyle, can lead to increased alcohol consumption and its normalization among their followers who share this content with each other5,6.
However, while the use of social media can be associated with an increase in alcohol use, it is important to acknowledge that it can also have positive effects. Peer influence on social media does not have to lead to an increase in alcohol use. On the contrary, social media offers the development of social communities in which alcohol abstinence and support is offered7. Moreover, many influencers are aware of the impact they have on their followers. Because of this, many influencers advocate raising awareness about responsible alcohol consumption, share educational content, and provide resources for individuals struggling with alcohol-related issues. And even though more social media users interact with pro-alcohol content, pro-health messages are still seen and may counteract some of the influence of pro-alcohol content8.
Overall, there can be negative effects of social media on alcohol consumption, however, initiatives can help spread accurate information, promote harm reduction strategies, and encourage responsible drinking habits by creating positive social norms through which they also learn how to drink responsibly.
This blog was written by Michelle Pingel (Research Master student Behavioural Science, Radboud University) for RAD-blog, the blog about smoking, alcohol, drugs and diet.
References
*Disclaimer: Houd er rekening mee dat delen van deze blog automatisch zijn vertaald.*
In de onderling verbonden wereld van vandaag zijn sociale media een integraal onderdeel geworden van het leven van adolescenten en bepalen ze hoe ze communiceren, met elkaar in contact komen en zelfs beslissingen nemen. Naast de vele voordelen is overmatig gebruik van sociale media echter ook vaak in verband gebracht met bepaalde negatieve resultaten, bijvoorbeeld een toename in alcoholgebruik. Hoe werkt dat?
Stel je dit eens voor: Een 17-jarig meisje zit op haar bed en scrollt door Instagram. Plotseling komt ze een post tegen van een klasgenoot die de vorige avond uitging met een mix van bier, wijn en cocktails op de achtergrond. Na het zien hiervan krijgt ze zin om ook uit te gaan en te drinken. Ze sms’t haar vriendin om te vragen of ze mee wil gaan. Dezelfde avond gaan ze uit en posten ze hoe ze zijn gaan drinken op hun Instagram-verhaal.
Dit is geen ongewoon verschijnsel en er zijn veel verklaringen voor dit gedrag. Sociale mediaplatforms presenteren vaak een geïdealiseerde versie van de werkelijkheid, met posts en afbeeldingen waarop mensen te zien zijn die genieten van alcohol in verschillende sociale omgevingen1. Het zien van deze afbeeldingen kan een gevoel van sociale druk creëren, waardoor mensen dit gedrag gaan imiteren om erbij te horen of om gezien te worden als sociaal wenselijker2. De angst om iets te missen (FOMO) kan een belangrijke rol spelen, omdat mensen zich gedwongen kunnen voelen om deel te nemen aan soortgelijke activiteiten en alcohol te drinken om zich erbij te horen3,4.
Tegelijkertijd zijn veel gebruikers van sociale media passieve gebruikers die inhoud consumeren in plaats van deze te plaatsen. Ook het zien van alcoholgerelateerde inhoud van niet-peers leidt tot dezelfde toename in potentieel alcoholgebruik. Vooral de prominente aanwezigheid van beïnvloeders, die laten zien dat ze overmatig drinken of die alcohol afschilderen als een integraal onderdeel van hun levensstijl, kan leiden tot meer alcoholgebruik en de normalisering ervan onder hun volgers, die deze inhoud met elkaar delen5,6.
Hoewel het gebruik van sociale media geassocieerd kan worden met een toename in alcoholgebruik, is het belangrijk om te erkennen dat het ook positieve effecten kan hebben. De invloed van leeftijdsgenoten op sociale media hoeft niet te leiden tot een toename in alcoholgebruik. Integendeel, sociale media bieden de mogelijkheid om sociale gemeenschappen te ontwikkelen waarin onthouding van alcoholgebruik en steun wordt aangeboden7. Bovendien zijn veel beïnvloeders zich bewust van de impact die ze hebben op hun volgers. Daarom pleiten veel beïnvloeders voor bewustwording over verantwoorde alcoholconsumptie, delen ze educatieve content en bieden ze hulpbronnen voor mensen die worstelen met alcoholgerelateerde problemen. En hoewel meer gebruikers van sociale media interactie hebben met pro-alcoholcontent, worden progezondheidsboodschappen nog steeds gezien en kunnen ze een deel van de invloed van pro-alcoholcontent tegengaan8.
In het algemeen kunnen er negatieve effecten zijn van sociale media op alcoholgebruik, maar initiatieven kunnen helpen bij het verspreiden van accurate informatie, strategieën voor schadebeperking promoten en verantwoorde drinkgewoonten aanmoedigen door positieve sociale normen te creëren waardoor ze ook leren hoe ze verantwoord kunnen drinken.
Deze blog is geschreven door Michelle Pingel (Research Master student Behavioural Science, Radboud Universiteit) voor RAD-blog, de blog over roken, alcohol, drugs en voeding.
Referenties
*Dutch follows English*
Do you frequently find yourself trying to resist cravings for things like chocolate and potato chips? I often made the conscious decision not to eat fries, but once I pass by the fast food store or smell them on the metro, I swiftly forget my decision, and then you will probably see me with a bag of fries.
Trying to control cravings for food can be tricky for everyone, especially high-calorie food. Eating high-fat/high-sugar food always helps your brain release dopamine, which makes you “feel better”. Therefore, reducing and managing your food cravings is a key component of eating healthier and maintaining a healthy weight. The following study might give you some inspiration on how to effectively reduce your high-calorie food cravings.
According to a recent study conducted by Moritz et al. (2023), using your mind to play with pictures of high-calorie foods can actually help you resist cravings (Moritz et al., 2022). You may be wondering how to do this? Let’s take a look at the picture, they asked participants to use their imagination to push the food out of the way (not just in their imagination, making real body movements).
CORE
This study recruited people mainly from their early to mid-50s age. Those participants were divided into different groups with different training settings. The study explored whether imagery retraining, particularly utilizing new technology (3P, named after the main treatment elements pull, pause, push), could better help individuals reduce their cravings for high-calorie food. The findings first found evidence for the efficacy of imagery retraining with the motor component in reducing food cravings. Second, the rated score of high-calorie food pictures was reduced when applying 3P technology. In short, this study suggests that the use of imaginative retraining and 3P techniques may be a promising aspect of strategies aimed at reducing food cravings.
RESEARCH METHOD
WHO?
1,106 participants (age mid-50s).
HOW?
An online randomized controlled trial was conducted, participants were randomized to one out of five conditions, including the control group and the other 4 different condition groups. Participants were shown the same photos depicting different high-calorie food and were asked to follow instructions for the imagery retraining exercise. Participants were asked to complete food craving measures and food ratings before and after training. Group 1, the passive control group was asked to only look at the photo. Group 2 was asked to close eyes and imagine a smaller photo size (Zoom-out group). Group 3 was asked to do imaginal training without actual movement (IRno). Group 4 were asked to do imaginal training with actual movement (IRpush). Group 5 were asked to imagine bringing the food close to their mouth and holding the food, and then throwing the food away with actual movement (3P). Before and after the exercise, participants were asked to rate the food pictures (‘repulsive’ (= 0) and ‘appealing’ (= 100)) and describe the current level of craving for high-calorie foods on a visual analogue scale (from 0 to 100).
RESULTS
DETAILS
Moritz, S., Göritz, A. S., Kühn, S., Gallinat, J., & Gehlenborg, J. (2023). Imaginal retraining reduces craving for high-calorie food. Appetite, 182, 106431. https://doi.org/https://doi.org/10.1016/j.appet.2022.106431
Moritz, S., Penney, D., Ahmed, K., & Schmotz, S. (2022). A head-to-head comparison of three self-help techniques to reduce body-focused repetitive behaviors. Behavior Modification, 46(4), 894-912.
This sci-fly was written by Calorta Tan (Radboud University) for RAD-blog, the blog about smoking, alcohol, drugs, and diet.
*Disclaimer: Houd er rekening mee dat delen van deze sci-fly automatisch zijn vertaald.*
Probeer je vaak je verlangen naar dingen als chocolade en chips te weerstaan? Ik heb er vaak bewust voor gekozen om geen patat te eten, maar als ik eenmaal langs de fastfoodwinkel loop of ze in de metro ruik, vergeet ik snel mijn beslissing, en dan zie je me waarschijnlijk met een zak patat.
Proberen het verlangen naar voedsel onder controle te houden kan voor iedereen lastig zijn, vooral calorierijk voedsel. Het eten van vetrijk/suikerrijk voedsel helpt je hersenen altijd om dopamine vrij te maken, waardoor je je “beter voelt”. Daarom is het verminderen en beheersen van je eetlust een belangrijk onderdeel van gezonder eten en het behouden van een gezond gewicht. De volgende studie kan je wat inspiratie geven over hoe je effectief je calorierijke trek in voedsel kunt verminderen.
Volgens een recente studie van Moritz et al. (2023) kan het gebruik van je geest om te spelen met plaatjes van calorierijk voedsel je daadwerkelijk helpen om je trek te weerstaan (Moritz et al., 2022). Je vraagt je misschien af hoe je dit doet? Laten we eens kijken naar het plaatje, ze vroegen de deelnemers om hun verbeelding te gebruiken om het voedsel weg te duwen (niet alleen in hun verbeelding, echte lichaamsbewegingen maken).
CORE
Voor deze studie werden voornamelijk mensen van begin tot midden 50 jaar aangeworven. Deze deelnemers werden verdeeld in verschillende groepen met verschillende trainingsinstellingen. In de studie werd onderzocht of beeldtraining, met name met behulp van nieuwe technologie (3P, genoemd naar de belangrijkste behandelingselementen pull, pause, push), mensen beter zou kunnen helpen hun trek in calorierijk voedsel te verminderen. In de eerste plaats werd bewijs gevonden voor de doeltreffendheid van beeldtraining met de motorische component om het verlangen naar voedsel te verminderen. Ten tweede werd de beoordelingsscore van calorierijke voedselplaatjes verminderd bij toepassing van de 3P technologie. Kortom, deze studie suggereert dat het gebruik van beeldvormingstraining en 3P technieken een veelbelovend aspect kan zijn van strategieën gericht op het verminderen van hunkering naar voedsel.
ONDERZOEKSMETHODE
WIE?
1.106 deelnemers (leeftijd midden 50)
HOE?
Er werd een online gerandomiseerde gecontroleerde trial uitgevoerd, waarbij de deelnemers werden gerandomiseerd naar een van de vijf condities, waaronder de controlegroep en andere 4 verschillende conditiegroepen. De deelnemers kregen dezelfde foto’s te zien met verschillende calorierijke afbeeldingen en werden gevraagd de instructies voor de beeldvormingstraining te volgen. De deelnemers werd gevraagd voor en na de training metingen van het verlangen naar voedsel en beoordelingen van voedsel in te vullen. De passieve controlegroep werd gevraagd alleen naar de foto te kijken. Groep 2 werd gevraagd de ogen te sluiten en zich een kleinere foto voor te stellen (uitzoomgroep). Groep 3 werd gevraagd om imaginale training te doen zonder werkelijke beweging (IRno). Groep 4 werd gevraagd imaginale training te doen met daadwerkelijke beweging (IRpush). Groep 5 werd gevraagd zich voor te stellen het voedsel dicht bij hun mond te brengen en vast te houden, en het voedsel vervolgens weg te gooien met daadwerkelijke beweging (3P).Voor en na de oefening werd de deelnemers gevraagd de voedselfoto’s te beoordelen (‘weerzinwekkend’ (= 0) en ‘aantrekkelijk’ (= 100).) en de huidige mate van hunkering naar calorierijk voedsel te beschrijven op een visuele analoge schaal (van 0 tot 100).
RESULTATEN
Deze sci-fly is geschreven door Calorta Tan (Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
English follows Dutch
Voor iemand met een verslaving in middelengebruik is het onwijs moeilijk om te stoppen. Het is daarom raadzaam om hierbij gespecialiseerde behandeling te raadplegen. Maar wat nog moeilijker kan zijn dan stoppen, is om daarna nooit meer te beginnen. Wanneer iemand opnieuw in oude patronen van gebruik belandt spreken we van een terugval in verslaving.
Het bestuderen van risicofactoren voor terugval is vanzelfsprekend hoogst relevant. Door mensen die wel en niet terugvallen met elkaar te vergelijken, weten we dat een terugval geassocieerd is aan een veelheid van biologische factoren (bv. de genen1 of hersenen2), psychologische factoren (bv. copingstijl3) en sociale factoren (bv. burgerlijke staat4). Dit is maar een greep uit de bestudeerde risicofactoren – dit literatuur staat er bol van. Wat dit ons leert is, gebaseerd op kans, wie heeft wellicht meer risico op terugval. Natuurlijk is deze informatie extreem waardevol – het stelt verslavingszorg in staat om evidence-based beslissingen te nemen.
Desalniettemin is het verre van eenvoudig om bevindingen van groepen patiënten terug te vertalen naar de individuele patiënt. Als dat wel zo was, dan zouden therapeuten aan het einde van een behandeling een checklist afwerken: de genen bestuderen, het brein scannen, vragenlijsten afnemen, burgerlijke staat navragen, etcetera. Dan, afhankelijk van hoe veel risicofactoren op de checklist zijn aangevinkt, zou de therapeut Jan kunnen vertellen dat hij een terugval zal krijgen en Sara dat ze nooit zal terugvallen. Jammer genoeg is het niet zo makkelijk. Zoals Burrhus Skinner ooit zei: “het lastigste onderwerp dat ooit aan de wetenschappelijk is onderworpen, is menselijk gedrag”. Dat geldt zeker ook voor precisie voorspellingen van terugval.
Zou het daarom niet cruciaal zijn om ons af te vragen – naast wie heeft een verhoogd risico – wanneer iemands risico op een terugval verhoogd is? Neem de film Flight als voorbeeld. Denzel Washington speelt een piloot die na een alcoholverslaving enkele maanden nuchter weet te blijven. Op een nacht verblijft hij in een hotel waar hij een volle minibar ontdekt (zie afbeelding). Het is niet de eerste keer dat hij alcohol ziet sinds hij niet meer drinkt, maar om de een of andere reden is dit het startsein om snel weer in oude excessieve drinkpatronen te vervallen. Waarom dit moment? Puur toeval of is het meer? Zijn er tijdspeficieke factoren die de voorwaarden scheppen? Als hij die minibar gisteren of vorige maand was tegengekomen, had dit dan ook een terugval betekend?
Wanneer iemand extra gevoelig is voor een terugval; dat is dé hamvraag! Maar hoe komt de wetenschap dichter bij een antwoord? We zijn als wetenschappers opgeleid om universele waarheden te zoeken in steekproeven van veel mensen. Van daaruit genereren we kennis om uiteindelijk individuen mee te helpen. Maar het kan ook andersom. Het individu (i.p.v. de groep) kan ook het startpunt zijn om die kennis te verwerven5. De uniciteit van het individu moet dan wel voorop staan. Dat kan door echt te luisteren naar iemands ervaringen en zijn/haar veranderproces echt onder de loep te nemen. Pas nadat we conclusies trekken voor één persoon doorgaan naar de volgende, om van daaruit te zoeken naar overeenkomsten tussen personen.
Ik ben ervan overtuigd dat dit ons dichterbij het ‘live’ herkennen van terugval risico zal brengen. Dit zou ongekende mogelijkheden met zich meebrengen om persoonlijk en tijdig te kunnen interveniëren. Zover zijn we nog (lang) niet, maar we zijn wel verder dan de meesten wellicht denken. We hebben haalbare methoden om het individu intensief te volgen over tijd6. We hebben terugval-modellen die wie en wanneer integreren, met veelbelovende resultaten7. We hebben theorie die ons informeert over gepersonaliseerde waarschuwingssignalen voor betekenisvolle gedragsverandering op de korte termijn8. Wat nu nodig is, is het individu als startpunt nemen. Therapeuten doen dit al, maar de wetenschap gaat doorgaans (met goede reden) over de grote getalen. Als we willen weten wanneer er terugvalrisico bestaat, is er eerst grondig persoonsspecifiek onderzoek nodig.
Deze blog werd geschreven door Daan Hulsmans, Radboud Universiteit, voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
Relapse scene uit Flight:
Referenties
*Disclaimer: Please note that parts of this blog have been automatically translated.*
For someone suffering from substance use addiction it is an immense challenge to quit using. Receiving specialized treatment is often helpful. But what may even be harder than quitting is to then never start again. A relapse is when someone returns to previous levels of substance use dependence.
Studying risk factors for relapse is evidently relevant. By comparing those who relapse and those who do not, relapse has been associated with biological factors (e.g., genetic1 or neurological structures2), psychological factors, (e.g., coping skills3), or social factors (e.g., marital status4). These are just some studied risk factors – the range is enormous. What they essentially convey is, based on chance, who may be at-risk to relapse. Of course this information is extremely informative – it enables evidence-based decisions about the broad contours of addiction after-care.
However, translating findings from groups of participants back to the individual patient is far from straightforward. If it were, then at discharge from the clinic, clinicians would go through their checklist: inspect the genes, scan the brain, administer surveys, check marital status, etcetera. Then, depending on how many ‘risk factor boxes’ are ticked, they could tell Jack that he will relapse and Mary that she will not. Unfortunately, it’s not that simple. Like Burrhus Skinner said: “the most difficult subject ever submitted to scientific analysis is human behavior”. This certainly applies precision prediction of relapse as well.
Therefore, in addition to asking who is at-risk, would it not be crucial to better understand when there is risk for relapse? I’ll use the movie Flight to illustrate. Denzel Washington plays a pilot with a history of alcohol dependence who has managed to stay sober for the past months. One night in a hotel he discovers a full minibar (see picture). It is not the first time he is around alcohol after his sobriety, but for some reason this is the moment he drinks again. From here on out he rapidly spirals back into his former excessive drinking patterns. Why that moment? Was it pure chance or did something set the stage for this old pattern to (re-)emerge then? Had he stumbled upon that minibar the day before, or a month ago, would this then too have meant relapse?
Asking when someone may be extra susceptible to relapse is thé million-dollar-question, but how should addiction science get close to an answer? In my opinion, we ought to look in ways counterintuitive to most scientists. We have been drilled to find the one explanation that fits all through big-data that reflect many people. From group-level findings we produce knowledge aimed to help the individual. But there’s another way. The individual (as opposed to the group) can also be the starting point to produce this knowledge5. But first, the unicity of each individual has to be appreciated by 1) really listening to the person’s experiences and 2) really looking what happens with that individual over time. After we’ve drawn conclusions for one person, we move on to the next, to eventually look for between-person (dis)similarities.
I believe this will bring us closer to eventually recognizing relapse risk ‘live’. That would enable preventive efforts tailored and timed to the individual. Although we’re not (nearly) there yet, I think we may be further than most of us realize. We have the methods to track individuals intensively over time6. We have relapse-models that integrate the who and when, with promising results7. We have theory that informs us about personalized signals preceding immediate behavioral change8. All it may now take is to take the individual as a starting point. Therapists already do this; but science is (for good reasons) about the large numbers. However, truly understanding when there is relapse-risk first requires rigorous person-specific research efforts.
This blog was written by Daan Hulsmans, Radboud University, for RAD-blog, the blog about smoking, alcohol, drugs and diet.
Relapse scene from Flight:
References
Do you want to read this blog in English? Now it is possible and very easy! On the top right of the website, you will see a small sign that says “Dutch”. Just click on it and switch from Dutch to English. Disclaimer: Please note that this blog is automatically translated.
Positieve psychologie is een tak van de psychologie die zich richt op het bestuderen van positieve ervaringen, eigenschappen en capaciteiten van mensen. Het doel van positieve psychologie is het bevorderen van een zinvol en bevredigend leven door het vaststellen van de sterke punten en vaardigheden van mensen. Positieve gezondheid is een bredere stroming die zich onder andere baseert op deze positieve psychologie en gaat uit van een brede definitie van gezondheid, waarbij een gezond en zinvol leven nagestreefd wordt. Dit in tegenstelling tot de huidige focus binnen de gezondheidszorg op het behandelen van ziekte. Zowel de positieve psychologie als positieve gezondheid hebben een zogenaamd “systemisch” perspectief, waarbij de mens wordt gezien in de context van sociaal-maatschappelijke relaties, zoals met familie, relaties met zorgverleners, contacten rondom werk ect.. De positieve gezondheidsbenadering gaat ervan uit dat iedereen in het systeem, zoals het individu zelf, zorgmedewerkers, betrokken (zorg) instanties, werkgevers en gemeenten bijdragen aan het bevorderen van gezondheid en niet afwachten totdat ziekte zich (opnieuw) ontwikkelt. Iedereen heeft hierin zijn of haar eigen verantwoordelijkheid. Men ondersteunt gezondheid als gemeenschap. Het benaderen van gezondheid vanuit de positieve psychologie en positieve gezondheid kan bijdragen aan een gezonde leefstijl (bijv. rondom voeding, middelengebruik, beweging, slaap en ontspanning), wat er voor zorgt dat we ons beter voelen en gezonder zijn. Investeringen die uitgaan van dit perspectief zijn kosten effectief gebleken omdat ziekte hiermee voorkomen kan worden.
Een concreet voorbeeld vanuit de positieve psychologie voor het bevorderen van een gezonde leefstijl is “strengths-based coaching”. Dit richt zich op het ontdekken en benutten van de sterke punten van een persoon. Door iemand bewust te maken van zijn/haar sterke punten en deze in te zetten bij het behalen van leefstijlveranderingen, kan dit bijdragen aan meer motivatie en succes. Een voorbeeld hiervan is het benutten van iemands nieuwsgierigheid bij het ontdekken van nieuwe gezonde voedingsmiddelen.
Een ander voorbeeld is het gebruik maken van positieve feedback en positieve bekrachtiging. Deze interventies richten zich op het geven van positieve feedback en beloning bij het behalen van doelen en het maken van gezonde keuzes. Door te focussen op wat goed gaat en dit te benadrukken, wordt de motivatie vergroot en kan het gevoel van eigenwaarde toenemen. Dit kan bijvoorbeeld door een beloning in te stellen bij het behalen van een bepaald aantal stappen per dag, of door momenten dat het tegen zit te zien als leermomenten.
In het geval van ingewikkeldere problemen, zoals bijvoorbeeld herstel na verslaving, kan ingezet worden op zingeving, betrokkenheid en sociale relaties, allen onderdeel van zowel de positieve psychologie als het positieve gezondheidsperspectief. Uitvinden wat een leven zonder middelengebruik zinvol maakt, waar je drijfveren liggen en welke relaties van betekenis zijn kunnen bijdragen aan een plezierig, zinvol leven zonder middelengebruik waardoor de kans op terugval kan afnemen.
Het onderzoek naar interventies op basis van positieve psychologie en positieve gezondheid met betrekking tot het bevorderen van een gezonde leefstijl staat nog in de kinderschoenen. Deze blog is dus niet bedoeld om een overzicht te geven van effectief bewezen interventies. Tegelijkertijd moet de potentie en belang van deze benadering niet worden onderschat. Een positieve kijk op gezondheid en leefstijl kan leefstijlverandering transformeren van ‘ik zou moeten’ naar ‘wat kan ik en wat vind ik leuk’. Dit maakt het leuk en uitdagend om met gezondheid en leefstijl bezig te zijn. Het draagt dan bij aan de persoonlijke ontwikkeling, groei en autonomie, kortom aan het leven van een zinvol leven.
Referenties
Bij het schrijven van deze blog is gebruik gemaakt van ChatGPT voor het creëren van een eerste aanzet van sommige alinea’s. De teksten geproduceerd door ChatGPT zijn bewerkt door de auteur en de inhoud van het eindproduct is overeenkomstig met de referenties zoals vermeld onderaan de blog.
Deze blog werd geschreven door dr. Maartje Luijten, Radboud Universiteit, voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
Sugar rush is a term often used to describe a sudden euphoria and burst of energy after consuming sugary food or drinks. Many people believe that consuming sugar can provide an immediate boost to mood and cognitive performance.
Indeed, sweet taste elicits an immediate pleasant feeling as early as infancy (of humans and apes; 1). But is there really a sugar rush beyond tasting the sweetness? The latest meta-analysis (2) found that, across 20 randomized controlled trialsA, there were no effects of sugar on positive emotions on timeframes within or longer than an hourB. Instead, sugar may bring a crash instead of a rush: higher levels of fatigue and less alertness were seen an hour after the consumption of sugar.
Emerging evidence suggests linkages between regularly high consumption of sugar and anxiety or depression (e.g., 3). A recent study that followed participants’ depressive symptoms and the sugar intake of thousands of adults for years further suggested that those who had a high intake of sugary food and drinks had an increased risk of developing depression (4). So, excessive sugar is not helpful to our moodC either in the short term or long term.
“Well,” you may say, “but sugar rush does happen in me! I feel happy and energized with sweet snacks and drinks.” Indeed, the above results may not generalize to every single person: there are individual differences in metabolism and sensitivity to sugar. Additionally, in daily life, other factors may have probably contributed to the mood lift that you have experienced: other ingredients in snacks (e.g., cocoa, caffeine), the social presence of others, the sensory pleasure of drinking or chewing, and the fulfilment of expectations.
At the end of the day, it is fine to enjoy sugary food or drinks once in a while as part of a balanced diet. However, if your primary goal of sugar intake is mood uplift, for the sake of emotional health, it may be worth considering other ways to achieve this – say, a cup of hot and aromatic floral tea (it works without sugar!), a 5-minute stretching exercise, or a 2-minute pantry chat with colleagues if you’re in the office. Inspire others by commenting below to share YOUR favourite alternative!
This blog was written by Edmund Lo (PhD candidate Radboud University) for RAD-blog, the blog about smoking, alcohol, drugs and diet.
Footnote
A: Randomized controlled trial (RCT) is a form of study design that minimizes biases (e.g., participants’ age, gender, preference for sugar, etc). Therefore, one can better infer whether sugar affected emotions with results from RCT.
B: The missing effects after one hour of ingestion is counterevidence to the hypothesis that sugar intake lifts emotions by increasing the availability of serotonin (a neurotransmitter that influences emotions), because it typically takes more than an hour for serotonin levels to change after food intake.
C: Not to mention the impact of excessive sugar on physical health: it increases risks of obesity, diabetes, and cardiovascular disease (5).
References
*Disclaimer: Houd er rekening mee dat delen van deze blog automatisch zijn vertaald.*
Sugar Rush is een term die vaak wordt gebruikt om een plotselinge euforie en energie-uitbarsting te beschrijven na het nuttigen van suikerhoudende voedingsmiddelen of dranken. Veel mensen geloven dat de consumptie van suiker de stemming en de cognitieve prestaties onmiddellijk kan verbeteren.
De zoete smaak lokt inderdaad al in de kindertijd een onmiddellijk aangenaam gevoel uit (bij mensen en apen; 1). Maar is er werkelijk sprake van een suikerroes na het proeven van de zoetheid? Uit de meest recente meta-analyse (2) blijkt dat in 20 gerandomiseerde gecontroleerde onderzoekenA, suiker geen effect heeft op positieve emoties op termijnen binnen of langer dan een uurB. In plaats daarvan kan suiker een crash brengen in plaats van een rush: hogere niveaus van vermoeidheid en minder alertheid werden gezien in een uur na de consumptie van suiker.
Er zijn steeds meer aanwijzingen voor verbanden tussen regelmatige hoge suikerconsumptie en angst of depressie (bv. 3). Een recente studie waarin de depressieve symptomen van deelnemers en de suikerinname van duizenden volwassenen jarenlang werden gevolgd, suggereerde verder dat degenen met een hoge inname van suikerhoudende voedingsmiddelen en dranken een verhoogd risico hadden om een depressie te ontwikkelen (4). Te veel suiker is dus noch op korte noch op lange termijn bevorderlijk voor ons humeurC.
“Nou,” zegt u misschien, “maar een sugar rush komt bij mij wel voor! Ik voel me blij en energiek met zoete snacks en drankjes.” De bovenstaande resultaten gelden inderdaad niet voor iedereen: er zijn individuele verschillen in metabolisme en gevoeligheid voor suiker. Bovendien kunnen in het dagelijkse leven andere factoren hebben bijgedragen tot de stemmingsverhoging die u hebt ervaren: andere ingrediënten in snacks (bv. cacao, cafeïne), sociale aanwezigheid van anderen, zintuiglijk genot van drinken of kauwen, en de vervulling van verwachtingen.
Uiteindelijk is het prima om af en toe te genieten van suikerhoudende voedingsmiddelen of dranken als onderdeel van een evenwichtige voeding. Maar als je primaire doel van suikerinname een verbetering van de stemming is, met het oog op je emotionele gezondheid, kan het de moeite waard zijn om andere manieren te overwegen om dit te bereiken – bijvoorbeeld een kopje hete en aromatische bloementhee (het werkt zonder suiker!), een 5 minuten durende rekoefening, of een 2 minuten durend praatje met collega’s als je op kantoor bent. Inspireer anderen door hieronder in een reactie JOUW favoriete alternatief te delen!
Deze blog is geschreven door Edmund Lo (PhD kandidaat Radboud Universiteit) voor RAD-blog, de blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
Voetnoot
A: Gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek (RCT) is een vorm van onderzoeksopzet die vertekeningen minimaliseert (bv. leeftijd, geslacht, voorkeur voor suiker, enz. van de deelnemers). Daarom kan men beter afleiden of suiker emoties beïnvloedde met resultaten van RCT.
B: Het ontbreken van effecten na één uur inname is een tegenbewijs voor de hypothese dat suikerinname emoties verhoogt door de beschikbaarheid van serotonine (een neurotransmitter die emoties beïnvloedt) te verhogen, omdat het gewoonlijk meer dan een uur duurt voordat de serotonineniveaus veranderen na voedselinname.
C: Om nog maar te zwijgen van de gevolgen van een teveel aan suiker voor de lichamelijke gezondheid: het verhoogt het risico op zwaarlijvigheid, diabetes en hart- en vaatziekten (5).
*Do you want to read this blog in English? Now it is possible and very easy! On the top right of the website, you will see a small sign that says “Dutch”. Just click on it and switch from Dutch to English. Disclaimer: Please note that this blog is automatically translated.*
Veel ouders van kleine kinderen kunnen zich waarschijnlijk wel hierin herkennen: de pastasaus pureren zodat er geen groenten zichtbaar zijn, of je kind fruit voeren in de vorm van een smoothie. Groenten en fruit zijn belangrijk, maar het is soms lastig om kinderen daadwerkelijk genoeg groenten en fruit te laten eten. Niet alleen voor ouders, maar ook voor andere verzorgers zoals opa’s en oma’s, of leidsters op de kinderopvang. Veel kinderen in Nederland gaan één of meerdere dagen naar de kinderopvang. In een recent Nederlands onderzoek is er gekeken naar verschillende strategieën die leidsters op de opvang kunnen gebruiken om kinderen meer groenten en fruit te laten eten.
KERN
ONDERZOEKSMETHODE
WAT?
In dit onderzoek werd onderzocht hoe leidsters in de kinderopvang verschillende strategieën ervaren die gebruikt kunnen worden om kinderen te stimuleren meer groenten en fruit te eten. Ook werd gekeken of kinderen daadwerkelijk meer groenten en fruit gingen eten door de interventies.
WIE?
Er deden 13 kinderopvangcentra voor kinderen van 0-4 jaar mee, verspreid door heel Nederland. De leidsters die meededen aan het onderzoek, waren allemaal vrouwelijk en gemiddeld 35 jaar oud.
Voor de interventie hadden 98 leidsters de vragenlijsten ingevuld, en aan de vragenlijsten die na de interventie werden afgenomen deden 49 leidsters mee. Het onderzoek is dus gelimiteerd tot zelf-rapportage door de leidsters. Er werden geen objectieve maten genomen; er werd bijvoorbeeld niet geobserveerd door de onderzoekers hoeveel groente/fruit kinderen daadwerkelijk aten.
HOE?
Kinderopvangcentra mochten zelf kiezen welke strategie zij in de komende 10-12 weken wilden gaan uitvoeren. Van de onderzoekers kregen de opvangcentra een pakket toegestuurd met benodigdheden voor hun strategie, zoals kind-veilige messen voor het koken en zaadjes voor het tuinieren.
Zowel voordat de interventie werd ingevoerd als na afloop van de interventie, vulden de leidsters vragenlijsten in. Deze vragenlijsten gingen eerst over hun verwachtingen van de interventie en over hoeveel groente en fruit de kinderen op de opvang al aten. Na de interventie werd er gevraagd hoe goed de interventie was bevallen, hoe vaak ze de strategie hadden toegepast en of ze van plan waren de strategie in de toekomst voort te zetten. Daarnaast werden weer dezelfde vragen gesteld over de groente- en fruitconsumptie van de kinderen.
RESULTATEN EN CONCLUSIES
Bijna de helft van de leidsters gaf aan dat ze de strategie dagelijks hadden toegepast. De interventies werden over het algemeen beoordeeld als passend in de dagelijkse praktijk en makkelijk om toe te passen. Alleen koken met de kinderen werd als lastiger ervaren, en de meeste leidsters gaven dan ook aan dat zij die strategie niet zouden voortzetten in de toekomst. De leidsters die hadden getuinierd met de kinderen gaven juist het vaakst aan dat zij deze strategie ook in de toekomst nog zouden gebruiken.
De leidsters vonden dat kinderen na de interventieperiode meer genoten van het eten van groenten. Ook zeiden ze dat kinderen meer bereid waren om nieuwe, onbekende groente- en fruitsoorten te proberen. Ondanks dat de strategieën niet direct geleid hadden tot meer totale groente- en fruitinname, denken de onderzoekers toch dat de strategieën waardevol kunnen zijn. Het genieten van eten en het openstaan voor nieuwe gerechten is namelijk een belangrijke eerste stap om groente- en fruitconsumptie te stimuleren, zodat kinderen misschien als ze ouder zijn daadwerkelijk meer groenten en fruit gaan eten.
Dit onderzoek toont volgens de auteurs aan dat kinderopvanglocaties op een relatief eenvoudige, goedkope manier de groente- en fruitconsumptie van kinderen kunnen stimuleren. Het is dus waarschijnlijk waardevol om met kleine kinderen samen te tuinieren of koken, om kinderen spelenderwijs te leren over groenten en fruit, en om kinderen onbekende groente- en fruitsoorten aan te bieden.
DETAILS
Zeinstra, G. G., Hoefnagels, F. A., Meijboom, S., & Battjes-Fries, M. C. (2023). Implementation of four strategies in Dutch day-care centres to stimulate young children’s fruit and vegetable consumption. Appetite, 181, 106378. https://doi.org/10.1016/j.appet.2022.106378
Deze sci-fly werd geschreven door Emma Koenders (Masterstudent Behavioural Sciences, Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
*Do you want to read this blog in English? Now it is possible and very easy! On the top right of the website, you will see a small sign that says “Dutch”. Just click on it and switch from Dutch to English. Disclaimer: Please note that this blog is automatically translated.*
Bij een verslaving heb je geen controle meer over je gebruik van middelen. Je wil bijvoorbeeld stoppen met gebruiken, maar dat lukt steeds maar niet. Je kunt verslaafd zijn aan middelen zoals alcohol, drugs, maar bijvoorbeeld ook aan gokken of gamen. Bij verslaving aan middelen spreken we tegenwoordig vooral in termen van ‘stoornis in middelengebruik’, bijvoorbeeld ‘stoornis in het gebruik van alcohol’. Deze stoornissen ontstaan vaak geleidelijk, dit kan binnen maanden zijn, maar duurt vaak jaren. Een stoornis in middelengebruik ontwikkelt zich in drie fases, die hieronder beschreven zullen worden.
Fase 1: Positieve bekrachtigingsfase
De eerste periode van gebruik staat vaak in het teken van de plezierige effecten van het middel. Mensen voelen zich bijvoorbeeld ontspannen of ervaren juist heel veel energie. Vrijwel alle middelen die verslavend zijn werken in op het beloningsysteem in het brein, specifiek het dopaminesysteem. Dopamine is een belangrijke neurotransmitter die vrijkomt bij alles wat leuk is in het leven, zoals eten, sociaal contact en seks. Dit is wat deze activiteiten belonend maakt, wat natuurlijk belangrijk is voor de overleving van de mens. Verslavende middelen zorgen echter voor een veel hogere beloning na gebruik dan deze activiteiten. Hierdoor kunnen de hersenen onderbewust het middelengebruik als belangrijk gaan bestempelen. Doordat het brein het middel belangrijk is gaan vinden kan het voorkomen dat men steeds vaker wil gaan gebruiken. Aanvullend hierop kan het voorkomen dat zodra men het middel ziet trek krijg om te gebruiken. Deze manier van gebruik is nog niet problematisch en bij de meeste mensen blijft het hierbij.
Fase 2: Controleverlies fase
In de tweede fase wordt het brein steeds minder gevoelig voor de effecten van het middel, een verschijnsel bekend als gewenning. Hierdoor hebben mensen meer nodig om hetzelfde effect van het middel te ervaren. Daarbij gaat het brein zich ook meer compenseren voor de effecten van gebruik. Als een middel bijvoorbeeld heel ontspannend werkt, gaat brein meer activerende stoffen aanmaken als het denkt dat er middelen aankomen. Hierdoor kunnen mensen zich wat onrustig gaan voelen als ze niet gebruiken. Mensen hebben vaak niet of heel beperkt in de gate dat dit proces plaatsvindt. Mensen gebruiken op dit moment niet meer enkel voor hun plezier maar om zich even ‘gewoon of normaal’ te voelen. Hier is dus een duidelijk verschuiving van motivatie ten opzichte van de eerste fase aan het ontstaan. Het brein moet vaker middelen hebben om in balans te blijven. Het gebruik kan op deze manier meer onderdeel gaan uitmaken van het dagelijks leven en routine begint te worden. Daarnaast zullen ook steeds meer dingen in het leven trek oproepen, waar dat eerst misschien het middel zelf was of de plek waar je altijd gebruikte, kunnen dat nu ook bepaalde emoties zijn, bepaalde voorwerpen of plaatsen zijn die je brein met het middel is gaan associëren. Hierdoor kan vaker controleverlies optreden, je hebt het middel steeds vaker nodig om je normaal te voelen en meer en meer dingen in het leven roepen trek op naar het middel.
Fase 3: Negatieve bekrachtigingsfase
Het controleverlies wordt vaak pas echt duidelijk zichtbaar in de derde fase. Het middelengebruik wordt steeds dominanter. Hierdoor worden andere, voorheen belangrijke, zaken minder belangrijk. Mensen gaan bijvoorbeeld minder vaak naar hun werk of zijn tijdens hun werk onder invloed. Men gaat zich meer afzonderen en vaker afspraken met anderen afzeggen. Ook kan er meer persoonlijke verwaarlozing plaats gaan vinden, men gaat minder eten, bewegen en de zelfzorg wordt ook minder. Dit zijn allemaal signalen dat het middelengebruik dusdanig belangrijk is geworden dat andere zaken daarvoor moeten wijken. Daarnaast is gebruik van het middel routinematig geworden, dat waar gebruik eerst onderdeel was van het leven, het nu zo is dat het leven om het gebruik heen wordt geleefd. Het beloningsysteem is heel de dag bezig met gebruik en constant gefocust waar en hoe gebruikt kan worden. Dit is deels een onbewust proces, dit deel van het brein krijgt echter wel steeds meer de overhand. Het meer rationele deel van het brein, dat plannen voor de toekomst maakt wordt daarentegen zwakker. Hierdoor kunnen mensen zich vaak voornemen niet te gaan gebruiken, maar daar toch steeds niet in slagen. Dit maakt het voor mensen vaak ingewikkeld, enerzijds willen ze enerzijds niet meer gebruiken (het rationele deel), maar heeft het irrationele deel (het beloningssysteem) anderzijds dusdanig sterk de overhand dat er automatisch gebruikt wordt als er middelen in de buurt zijn. Willen en kunnen zijn niet meer met elkaar in evenwicht. Dit zorgt in veel gevallen voor veel schaamte en zelfstigma, hierdoor vinden mensen het vaak eng om hulp te vragen omdat ze bang zijn afgewezen te worden. Gebruik is in deze fase niet meer echt plezierig maar steeds meer om de dag door te komen/te kunnen slapen, gebruik staat hierbij nu vooral in teken om geen onthouding te hebben. Dit maakt verslaving zo hardnekkig, reflexmatig gebruik gecombineerd met minder goed kunnen nadenken door de effecten van het middel/slaapproblemen en de grote schaamte die mensen ervaren om hulp te vragen.
Deze blog werd geschreven door Harmen Beurmanjer (Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.
Het bovenstaande stuk is een samenvatting van de onderstaande artikelen:
Een visuele animatie van dit proces: https://www.youtube.com/watch?v=HUngLgGRJpo&t
Meer lezen over hoe verslaving zich in het brein ontwikkeld?
*Dutch follows English*
Maybe our RAD-blog readers are familiar with the popular opening scene from the movie “Bridget Jones’s Diary”. It starts with the charismatic protagonist emptying a glass of red wine while dramatically singing along to the lyrics: “all by myself don’t wanna be anymore…”. She rarely stands up from the couch but only to check out her answering machine that, in case the picture was not clear, coldly confirms that there are no messages. This scene might have made us spectators laugh and cry with Bridget but, besides the comedic effect, it might reveal something more concerning about the protagonist’s behaviour.
In general, as reflected in the movie, there seems to be a common idea in society that feeling lonely could lead to abusing alcohol. Yet, is this idea actually based on facts? Or are we just watching too many romantic comedies? According to a large epidemiological study conducted by Wakabayashi et al. (2022) in Japan, there might be some truth to this. Scroll below Bridget’s picture for a summary of the key findings of the study.
CORE
Wakabayashi et al. (2022) investigated the relationship between loneliness and increased problem drinking, or developing alcohol dependence, during the COVID-19 pandemic. For this aim, the researchers used a large one-year online survey. Participants were asked to report how lonely they felt at the beginning of the survey, as well as their (problem) drinking behaviour in the following year. The results suggest that greater loneliness in early 2021 was an independent risk factor for changing into a problem or dependent drinker one year later. Additionally, the authors observed a larger share of lonely people among non-drinkers than in low or medium-risk drinkers, but a smaller proportion than in high-risk drinkers. The findings suggest that extremes in drinking habits (i.e., either being abstinent or abusing alcohol) are more closely associated to higher feelings of loneliness than being a moderate drinker, i.e. people who might drink in social contexts. Wakabayashi’s (2022) study highlights how important is to provide (social) support against loneliness as a preventive measure for alcohol dependence.
RESEARCH METHOD
WHAT?
The purpose of this study was to examine the associations between loneliness and developing problem drinking or alcohol dependence during the COVID-19 pandemic in adults over 20 years old (legal drinking age in Japan).
WHO?
15,854 participants (ages 20-80 years old).
HOW?
A large internet-based cohort study was conducted in Japan as part of the Japan Society and New Tobacco Internet Survey (JASTIS). Two measurements were included in this investigation, the start was in February 2021 and the second and final measurement in February 2022. The study included self-report questionnaires which examined demographic factors, loneliness, and (harmful) alcohol use, besides other health behaviours.
RESULTS
DETAILS
Wakabayashi, M., Sugiyama, Y., Takada, M., Kinjo, A., Iso, H., & Tabuchi, T. (2022). Loneliness and Increased Hazardous Alcohol Use: Data from a Nationwide Internet Survey with 1-Year Follow-Up. International Journal of Environmental Research and Public Health, 19(19). https://doi.org/10.3390/ijerph191912086
This sci-fly was written by Mili Rubio (Radboud University) for RAD-blog, the blog about smoking, alcohol, drugs, and diet.
Misschien kennen onze RAD-blog lezers de populaire openingsscène uit de film “Bridget Jones’s Diary”. Het begint met de charismatische hoofdpersoon die een glas rode wijn leegdrinkt terwijl ze dramatisch meezingt met de tekst: “all by myself don’t wanna be anymore…”. Ze staat zelden op van de bank, alleen om op haar antwoordapparaat te kijken dat, voor het geval het beeld niet duidelijk was, emotieloos bevestigt dat er geen berichten zijn. Deze scène laat ons toeschouwers misschien lachen en huilen met Bridget, maar naast het komische effect onthult het misschien iets meer over het gedrag van de hoofdpersoon.
In het algemeen, zoals in de film tot uiting komt, lijkt er in de samenleving het idee te bestaan dat eenzaamheid kan leiden tot alcoholmisbruik. Maar is dit idee wel gebaseerd op feiten? Of kijken we gewoon te veel romantische komedies? Volgens een grote epidemiologische studie van Wakabayashi et al. (2022) in Japan zou hier wel eens enige waarheid in kunnen zitten. Scroll onder de foto van Bridget voor een samenvatting van de belangrijkste bevindingen van de studie.
KERN
Wakabayashi et al. (2022) onderzochten het verband tussen eenzaamheid en toegenomen probleemdrinken, of het ontwikkelen van alcoholafhankelijkheid, tijdens de COVID-19 pandemie. Voor dit doel gebruikten de onderzoekers een grote online enquête met een tussenpauze van een jaar. Deelnemers werd gevraagd te rapporteren hoe eenzaam ze zich voelden aan het begin van het onderzoek, en in het daaropvolgende jaar rapporteerden ze over hun (probleem)drinkgedrag. De resultaten suggereren dat grotere eenzaamheid in het begin van 2021 een onafhankelijke risicofactor was om een jaar later te veranderen in een probleem- of afhankelijke drinker. Bovendien stelden de auteurs een groter aandeel eenzamheid vast bij niet-drinkers dan bij drinkers met een laag of gemiddeld risico, maar een kleiner aandeel dan bij drinkers met een hoog risico. De bevindingen suggereren dat extreme drinkgewoonten (d.w.z. onthouding of misbruik van alcohol) nauwer verbonden zijn met hogere gevoelens van eenzaamheid dan matige drinkers, oftewel mensen die af en toe drinken in sociale contexten. De studie van Wakabayashi (2022) benadrukt hoe belangrijk het is om (sociale) steun te bieden tegen eenzaamheid als preventieve maatregel voor alcoholafhankelijkheid.
ONDERZOEKSMETHODE
WAT?
Het doel van deze studie was de associaties te onderzoeken tussen eenzaamheid en het ontwikkelen van probleemdrinken of alcoholafhankelijkheid tijdens de COVID-19 pandemie.
WIE?
15.854 deelnemers (leeftijd 20-80 jaar).
HOE?
In Japan werd een groot cohortonderzoek via internet uitgevoerd als onderdeel van de Japan Society and New Tobacco Internet Survey (JASTIS). Dit onderzoek omvatte twee metingen, de nulmeting in februari 2021 en de follow-up in februari 2022. Het onderzoek omvatte zelfrapportagevragenlijsten waarin naast ander gezondheidsgedrag ook demografische factoren, eenzaamheid en (schadelijk) alcoholgebruik werden onderzocht.
RESULTATEN
DETAILS
Wakabayashi, M., Sugiyama, Y., Takada, M., Kinjo, A., Iso, H., & Tabuchi, T. (2022). Loneliness and Increased Hazardous Alcohol Use: Data from a Nationwide Internet Survey with 1-Year Follow-Up. International Journal of Environmental Research and Public Health, 19(19). https://doi.org/10.3390/ijerph191912086
Deze sci-fly werd geschreven door Mili Rubio (Radboud Universiteit) voor RAD-blog, het blog over roken, alcohol, drugs en dieet.